Deze week is het doel:
De student is in staat om de basisconcepten uit de vorige module International Business
Landscape 2 samen te vatten, toe te lichten en toe te passen.
Stof van vorig jaar ophalen
Twee belangrijke manieren om te kijken naar hoe bedrijven wereldwijd opereren:
1. Institution based view:
Formele en informele regels die gelden binnen de markt.
Het institutionele perspectief wil zeggen dat het succes en falen van bedrijven
mogelijk wordt gemaakt en beperkt door verschillende regels binnen de markt.
o Voorbeeld van formele regels: Vereisten om binnenlandse en buitenlandse
bedrijven gelijk te behandelen, wat de kansen op succes voor buitenlandse
bedrijven kan vergroten.
o Informele regels: Cultuur, normen en waarden.
Richt zich voornamelijk op de externe omgeving.
2. Resource-based view:
Betekent bedrijfsspecifieke middelen en capaciteiten.
o Het resource-based perspectief richt zich op de interne middelen en
capaciteiten van een bedrijf.
o Nadeel van eigendom: Het aangeboren nadeel dat buitenstaanders ervaren in
een nieuwe omgeving vanwege een gebrek aan bekendheid.
Globalisation
Globalisering is een proces dat leidt tot grotere onderlinge afhankelijkheid en wederzijds
bewustzijn tussen economische, politieke en sociale eenheden in de wereld, en tussen actoren
in het algemeen.
Voorbeeld: De smartphone-industrie
, Ontwerp: Een smartphone wordt bijvoorbeeld ontworpen in de Verenigde Staten (Apple,
Google).
Productie van onderdelen: Verschillende componenten, zoals microchips, worden
geproduceerd in landen als Taiwan en Zuid-Korea.
Assemblage: De telefoon wordt in elkaar gezet in fabrieken in China.
Verkoop en distributie: De smartphone wordt wereldwijd verkocht in winkels en
webshops in Europa, Azië, Afrika en Noord-Amerika.
Klantendienst: Veel klantenservices worden uitgevoerd in landen als India of de
Filipijnen.
In dit voorbeeld zie je hoe bedrijven gebruikmaken van kennis, arbeid en productiecapaciteit uit
verschillende landen om een product te maken en wereldwijd te distribueren. Dit is een duidelijk
teken van globalisering: het proces waarbij de wereldwijde economieën, culturen en
bevolkingen steeds meer met elkaar verweven raken.
De oorsprong van internationaal zakendoen
Is zo oud als de mensheid
-Geen enkel land of groep is zelfvoorzienend
-De mens moet goederen die hij overtollig heeft ruilen met goederen die hij niet heeft
Mensen of landen produceren vaak meer van bepaalde goederen dan ze zelf nodig hebben
(overschot), terwijl ze tegelijkertijd andere goederen of middelen tekortkomen. Om die tekorten
aan te vullen, wordt er geruild of gehandeld met anderen.
Barter = (Ruilhandel)
First cash currency (flint stones): 40.000 years ago
First money: Mesopotamian Shekel: 5000 years ago
First paper money: China Song Dynasty (AD 960–1279)
Western Union is een Amerikaans bedrijf dat gespecialiseerd is in internationale
geldtransfers en financiële diensten.
Het is een van de oudste en grootste bedrijven ter wereld in deze sector en werd opgericht in
1851. Western Union heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis door het mogelijk maken
van elektronisch betalen
1696 vond in de UK Great Recoinage plaats, een grote hervorming van het geldsysteem. Dit was
bedoeld om een einde te maken aan het probleem van "clipping".
,Wat is een handelsbalans (trade balance)?
De handelsbalans laat het verschil zien tussen import en export.
Formule:
Import + Export van alle bedrijven van een land = Trade balance
Twee mogelijke situaties:
1. Trade deficit (handelsdeficit):
o Er wordt meer geïmporteerd dan geëxporteerd.
o Voorbeeld: Nederland koopt veel meer producten uit China dan dat het naar
China verkoopt → tekort.
2. Trade surplus (handelsoverschot):
o Er wordt meer geëxporteerd dan geïmporteerd.
o Voorbeeld: Duitsland verkoopt meer auto’s aan de wereld dan dat het zelf
producten inkoopt → overschot.
De afbeelding met de weegschaal geeft dit symbolisch weer:
Balans in evenwicht = import en export gelijk.
Scheef = tekort of overschot.
4 Classical Trade Theories
1. Mercantilism
o Doel: zoveel mogelijk exporteren en zo min mogelijk importeren → vermogen
opbouwen.
o Landen zagen handel als een "zero-sum game" (de één wint, de ander verliest).
2. Absolute Advantage (Adam Smith)
o Een land moet produceren waar het beter/goedkoper in is dan anderen.
o Voorbeeld: Nederland produceert e iciënter bloemen → exporteren.
3. Comparative Advantage (David Ricardo)
o Zelfs als een land overal slechter is, kan het zich nog steeds specialiseren in wat
het relatief het beste kan.
o Voorbeeld: Land A is in alles slechter dan Land B, maar toch loont specialisatie.
4. Factor Endowments (Heckscher-Ohlin)
, o Landen exporteren goederen waarvoor ze veel en goedkope productiefactoren
hebben (arbeid, kapitaal, grondsto en).
o Voorbeeld: Land met veel arbeiders → exporteert arbeidsintensieve producten.
3 Modern Trade Theories
1. Product Life Cycle Theory (Vernon)
o Producten starten in innovatielanden → later productie naar lagelonenlanden →
uiteindelijk import terug naar innovatieland.
o Voorbeeld: iPhones eerst in VS ontwikkeld, later productie in China.
2. Strategic Trade Theory
o Overheden kunnen bedrijven helpen om internationaal sterker te worden
(subsidies, bescherming).
o Vooral in sectoren met hoge toetredingsbarrières (bijv. vliegtuigindustrie).
3. National Competitive Advantage (Porter’s Diamond)
o Succes van een land hangt af van:
Factor conditions (arbeid, kennis, infrastructuur)
Demand conditions (kritische klanten)
Related/supporting industries
Firm strategy, structure & rivalry
o Voorbeeld: Duitsland → sterke auto-industrie door goede infrastructuur +
kritische thuismarkt.