01 INLEIDING
01. het doel van economische wetenschap
economie is wetenschap (gedragswetenschap)
behoefte het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te
bevredigen
primaire of levensnoodzakelijke behoeften :voeding, kleding en
huisvestiging
immateriële behoefte: behoeften niet van materiële aard (bv. Onderwijs,
ontspanning, geneeskundige verzorging) ->dienst
collectieve of gemeenschappelijke behoefte: zijn gelijkaardig voor een
groot aantal personen en worden door de gemeenschap bevredigd.
Iets dat door de gemeenschap wordt ontwikkeld (overheid) (bv. Leger,
openbaar vervoer)
Quasi collectieve behoeften: diensten door verschillende ondernemingen
uitgevoerd (bv. De peage in Frankrijk zijn allemaal gehuurde stukjes
beheerd door verschillende mensen)
individuele behoefte: subjectiever, bevredigd door inspanningen van
personen of van gezinnen. Alles wat je zelf in de winkel koopt
schaarse middelen een middel dat als het gratis ter beschikking wordt
gesteld de vraag groter is dan het aanbod.
de middelen, goederen en diensten waarover de consument beschikt om zijn
talrijke behoeften te bevredigen, zijn maar in beperkte mate
beschikbaar.
= economische/ schaarse goederen
Schaars ≠ zeldzaam
Schaarsheid: duid niet op de hoeveelheid goederen maar op de beperktheid
van ons inkomen. Met ons inkomen kunnen we niet tegelijk aan al de
behoeften voldoen.
nuttigheid en keuzeprobleem
nut: in welke mate dit voor jou nuttig is. Goederen en diensten zijn
nuttig omdat ze behoeften bevredigen (is voor iedereen anders)
economisch principe: je moet een waardeschaal/ voorkeursschema opstellen
afhankelijk van zijn subjectief nut.
Keuzeprobleem: je moet keuzes maken want je hebt maar een beperkte
middelen.
Economie: de studie van het menselijk streven naar bevrediging van
behoeften met behulp van schaarse middelen.
,02. welvaart en welzijn
Welvaart Welzijn
De mate waarin mensen met de = gevoel van welbevinden
beschikbare schaarse middelen aan hun Ruimer karakter en betekent de
behoeften kunnen voldoen. Gaat over bevrediging van verlangens die geen
geld en inkomen maar ook over vrije beslag leggen op schaarse middelen
tijd, leefmilieu, humanisering van de (vriendschap, liefde, gezondheid)
arbeid,…
03. soorten goederen
vrije goederen: niet- schaarse goederen, zijn in de natuur overvloedig aanwezig
(bv. Lucht, warmte van de zon)
economische goederen (=schaarse middelen)
kan materieel en immaterieel zijn
soorten economische goederen
zuiver individuele goederen: de meeste goederen ,alles wat we in de
winkel kopen.
zuiver collectieve goederen : er zijn geen verschillende aanbieders en
het is voor iedereen.
Wordt enkel door de overheid aangeboden (betaald door belastingen)
bv. Leger, politie
quasi collectieve goederen: komen in principe voor verkoop op de markt in
aanmerking maar worden soms uit sociale of praktische redenen door de
overheid aangeboden. (bv. Een gewone school, een privé school)
consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoeften van de
gezinshuishouding
gebruik goed: kan je hergebruiken (=duurzame consumptiegoederen)
verbruiksgoed: kan je maar 1x gebruiken (= niet- duurzame
consumptiegoederen)
investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren
kapitaalgoederen = duurzaam, levensduur van ten minste 1 jaar
(bv. Gebouwen, machines, vervoermateriaal)
Vlottende investeringsgoederen= niet duurzaam, vernietigd tijdens
productieproces
(bv. Grondstoffen, hulpmaterialen)
,04. consumptie en productie
consumptie: besteden van het inkomen
produceren: verwerven van een inkomen
productiefactoren 3 middelen vereist voor productie
natuur: natuurlijke rijkdommen, leverancier van grondstoffen en energie
(bv. Aardolie en steenkool)
arbeid: de mens verricht arbeid, fysieke of intellectuele arbeid.
kapitaal: het geheel van door mensen geproduceerde productiemiddelen.
(bv. Machines, gebouwen, infrastructuur)
momenteel is kapitaal groter dan arbeid, vroeger was het 50/50
05. de methode niet
06. de ceteris- paribusclausule
men doet alsof een economisch verschijnsel afhankelijk is van één variabele,
terwijl men verondersteld dat alle andere factoren constant zijn
(bv. Je wil zien wat er met de vraag gebeurt als je de prijs veranderd, dus je
doet aan ceteris paribus en gaat er dus vanuit dat de prijs het enige is dat
veranderd. Zo kan je de invloed van de prijsverandering op de vraag zien.
07. micro-, meso- en macro- economie
Mirco- economie als we het gedrag van een individuele huishouding bestuderen
of beschrijven (gezinshuishouden/ bedrijfshuishouding)
Meso- economie bestuderen van bepaalde huishoudingen, bepaalde sector,
bedrijfstak, regio
Macro- economie alle bedrijven, alle gezinnen. Gaat over het hele land.
, 1 CONSUMENTEN
1.1 de keuze van de optimale goederencombinatie
bij het besteden van je inkomen moet je uit een onbeperkt aantal goederen en
diensten een combinatie kiezen.
De optimale keuze is bepaald door:
- niet economische factoren: voorkeuren of preferenties
- economische factoren
o prijzen van de goederen
o het beschikbaar inkomen (=budget)
1.1.1 de preferenties
preferenties zijn subjectief en afhankelijk van de eigen individuele voorkeur.
Niet de taak van de economie om een verklaring van de voorkeur van consumenten
te geven.
Preferenties bepaald door sociologische en psychologische factoren
Sociologische factoren alle invloeden die te maken hebben met het feit dat
mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren
- gezinssituatie (jonge mensen hebben een ander bestedingspatroon dan
oudere mensen)
- sociale klasse (mensen kopen iets omdat het bij hun status, positie of
buurt passen)
- de religie (afhankelijk van het geloof, bv. Geen varkensvlees)
- woonplaats (op het platteland andere mensen dan dat in de stad wonen)
- nationaliteit (grote verschillen in zeden en gewoonten, Belgbier &
Italiaan wijn)
psychologische factoren
- persoonlijkheid: karakter van de mensen, introvert/ extravert
- de levensstijl: de manier waarop mensen hun tijd en geld besteden
o bandwagoneffect= mensen doen elkaar na, je volgt de hype
o snobeffect= mensen willen zich heel exclusief gedragen, en pronken
met iets nieuw dat anderen niet hebben. Ze zitten aan het begin van
de cyclus.
- Attitude: mensen leggen een verschillende houding tegenover producten en
aanbieders.
Preferenties kunnen in de tijd veranderen. Dit onder invloed van reclame,
seizoen en het ouder worden.
Eerste wet van Gossen of de wet van het dalend grensnut als men beschikt over
een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat
de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt.
Marginale nut of grensnut nut van de laatst toegevoegde eenheid
De eerste wet van Gossen zegt dat het genot dan 3 ijsjes hoger is dan dat van 2
ijsjes maar het extranut van het 3e ijsje zal minder zijn dan dat van het 2e.
01. het doel van economische wetenschap
economie is wetenschap (gedragswetenschap)
behoefte het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te
bevredigen
primaire of levensnoodzakelijke behoeften :voeding, kleding en
huisvestiging
immateriële behoefte: behoeften niet van materiële aard (bv. Onderwijs,
ontspanning, geneeskundige verzorging) ->dienst
collectieve of gemeenschappelijke behoefte: zijn gelijkaardig voor een
groot aantal personen en worden door de gemeenschap bevredigd.
Iets dat door de gemeenschap wordt ontwikkeld (overheid) (bv. Leger,
openbaar vervoer)
Quasi collectieve behoeften: diensten door verschillende ondernemingen
uitgevoerd (bv. De peage in Frankrijk zijn allemaal gehuurde stukjes
beheerd door verschillende mensen)
individuele behoefte: subjectiever, bevredigd door inspanningen van
personen of van gezinnen. Alles wat je zelf in de winkel koopt
schaarse middelen een middel dat als het gratis ter beschikking wordt
gesteld de vraag groter is dan het aanbod.
de middelen, goederen en diensten waarover de consument beschikt om zijn
talrijke behoeften te bevredigen, zijn maar in beperkte mate
beschikbaar.
= economische/ schaarse goederen
Schaars ≠ zeldzaam
Schaarsheid: duid niet op de hoeveelheid goederen maar op de beperktheid
van ons inkomen. Met ons inkomen kunnen we niet tegelijk aan al de
behoeften voldoen.
nuttigheid en keuzeprobleem
nut: in welke mate dit voor jou nuttig is. Goederen en diensten zijn
nuttig omdat ze behoeften bevredigen (is voor iedereen anders)
economisch principe: je moet een waardeschaal/ voorkeursschema opstellen
afhankelijk van zijn subjectief nut.
Keuzeprobleem: je moet keuzes maken want je hebt maar een beperkte
middelen.
Economie: de studie van het menselijk streven naar bevrediging van
behoeften met behulp van schaarse middelen.
,02. welvaart en welzijn
Welvaart Welzijn
De mate waarin mensen met de = gevoel van welbevinden
beschikbare schaarse middelen aan hun Ruimer karakter en betekent de
behoeften kunnen voldoen. Gaat over bevrediging van verlangens die geen
geld en inkomen maar ook over vrije beslag leggen op schaarse middelen
tijd, leefmilieu, humanisering van de (vriendschap, liefde, gezondheid)
arbeid,…
03. soorten goederen
vrije goederen: niet- schaarse goederen, zijn in de natuur overvloedig aanwezig
(bv. Lucht, warmte van de zon)
economische goederen (=schaarse middelen)
kan materieel en immaterieel zijn
soorten economische goederen
zuiver individuele goederen: de meeste goederen ,alles wat we in de
winkel kopen.
zuiver collectieve goederen : er zijn geen verschillende aanbieders en
het is voor iedereen.
Wordt enkel door de overheid aangeboden (betaald door belastingen)
bv. Leger, politie
quasi collectieve goederen: komen in principe voor verkoop op de markt in
aanmerking maar worden soms uit sociale of praktische redenen door de
overheid aangeboden. (bv. Een gewone school, een privé school)
consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoeften van de
gezinshuishouding
gebruik goed: kan je hergebruiken (=duurzame consumptiegoederen)
verbruiksgoed: kan je maar 1x gebruiken (= niet- duurzame
consumptiegoederen)
investeringsgoederen: dienen om andere goederen te produceren
kapitaalgoederen = duurzaam, levensduur van ten minste 1 jaar
(bv. Gebouwen, machines, vervoermateriaal)
Vlottende investeringsgoederen= niet duurzaam, vernietigd tijdens
productieproces
(bv. Grondstoffen, hulpmaterialen)
,04. consumptie en productie
consumptie: besteden van het inkomen
produceren: verwerven van een inkomen
productiefactoren 3 middelen vereist voor productie
natuur: natuurlijke rijkdommen, leverancier van grondstoffen en energie
(bv. Aardolie en steenkool)
arbeid: de mens verricht arbeid, fysieke of intellectuele arbeid.
kapitaal: het geheel van door mensen geproduceerde productiemiddelen.
(bv. Machines, gebouwen, infrastructuur)
momenteel is kapitaal groter dan arbeid, vroeger was het 50/50
05. de methode niet
06. de ceteris- paribusclausule
men doet alsof een economisch verschijnsel afhankelijk is van één variabele,
terwijl men verondersteld dat alle andere factoren constant zijn
(bv. Je wil zien wat er met de vraag gebeurt als je de prijs veranderd, dus je
doet aan ceteris paribus en gaat er dus vanuit dat de prijs het enige is dat
veranderd. Zo kan je de invloed van de prijsverandering op de vraag zien.
07. micro-, meso- en macro- economie
Mirco- economie als we het gedrag van een individuele huishouding bestuderen
of beschrijven (gezinshuishouden/ bedrijfshuishouding)
Meso- economie bestuderen van bepaalde huishoudingen, bepaalde sector,
bedrijfstak, regio
Macro- economie alle bedrijven, alle gezinnen. Gaat over het hele land.
, 1 CONSUMENTEN
1.1 de keuze van de optimale goederencombinatie
bij het besteden van je inkomen moet je uit een onbeperkt aantal goederen en
diensten een combinatie kiezen.
De optimale keuze is bepaald door:
- niet economische factoren: voorkeuren of preferenties
- economische factoren
o prijzen van de goederen
o het beschikbaar inkomen (=budget)
1.1.1 de preferenties
preferenties zijn subjectief en afhankelijk van de eigen individuele voorkeur.
Niet de taak van de economie om een verklaring van de voorkeur van consumenten
te geven.
Preferenties bepaald door sociologische en psychologische factoren
Sociologische factoren alle invloeden die te maken hebben met het feit dat
mensen tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren
- gezinssituatie (jonge mensen hebben een ander bestedingspatroon dan
oudere mensen)
- sociale klasse (mensen kopen iets omdat het bij hun status, positie of
buurt passen)
- de religie (afhankelijk van het geloof, bv. Geen varkensvlees)
- woonplaats (op het platteland andere mensen dan dat in de stad wonen)
- nationaliteit (grote verschillen in zeden en gewoonten, Belgbier &
Italiaan wijn)
psychologische factoren
- persoonlijkheid: karakter van de mensen, introvert/ extravert
- de levensstijl: de manier waarop mensen hun tijd en geld besteden
o bandwagoneffect= mensen doen elkaar na, je volgt de hype
o snobeffect= mensen willen zich heel exclusief gedragen, en pronken
met iets nieuw dat anderen niet hebben. Ze zitten aan het begin van
de cyclus.
- Attitude: mensen leggen een verschillende houding tegenover producten en
aanbieders.
Preferenties kunnen in de tijd veranderen. Dit onder invloed van reclame,
seizoen en het ouder worden.
Eerste wet van Gossen of de wet van het dalend grensnut als men beschikt over
een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat
de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt.
Marginale nut of grensnut nut van de laatst toegevoegde eenheid
De eerste wet van Gossen zegt dat het genot dan 3 ijsjes hoger is dan dat van 2
ijsjes maar het extranut van het 3e ijsje zal minder zijn dan dat van het 2e.