Samenvatting maatschappijleer Verzorgingsstaat (H1,2,4,5 &6)
H1
verzorgingsstaat = de overheid bemoeid zich actief met de welvaart en het welzijn
van haar inwoners.
welvaart = de mate waarin mensen over voldoende middelen bneschikken om hun
behoeften te vervullen
welzijn = de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke
gezondheid
solidariteitsgedachte = in een groep of samenleving is er bereidbaarheid om risico’s
met elkaar te delen.
Nederland is een verzorgingsstaat, daardoor heeft de overheid de taak tot op zekere
hoogte voor haar burgers te zorgen.
→ De overheid maakt wetten en voert maatregelen uit om die solidariteit af te
dwingen. Er is daarbij sprake van collectief belang.
collectieve goederen = goederen waarvan niemand uitgesloten mag worden, ook
niet degene die er niet voor betalen.
Collectieve goederen worden geleverd door de omgeving. Dit kan leiden tot
dilemma's, mensen die niet betalen (free riders) profiteren namelijk wel.
De verzorgingsstaat is tweeledig: welvaart & welzijn.
→ Er worden uitkeringen geregeld maar ook voorwaarden waardoor de bevolking
aan sociale en economische activiteiten kan meedoen (bijv. ov en onderwijs)
Een verzorgingsstaat heeft 4 functies:
1. Verzorgen → bieden van zorg voor wie door fysieke of psychische
aandoeningen hulp nodig heeft.
2. Verzekeren → regelen dat we verzekerd zijn tegen verlies van inkomen.
3. Verheffen → iedereen de kans geven om zijn talenten te ontplooien en zich te
ontwikkelen.
4. Verbinden → het verbinden tussen mensen en het versterken van de sociale
cohesie. Door o.a. het socialezekerheidsstelsel (mensen worden afhankelijk
van elkaar) en door overheidsbemoeienis.
De rechten die je in Nederland hebt zijn vastgelegd is sociale grondrechten, je hebt
recht op:
1. voldoende werkgelegenheid
2. bestaanszekerheid en spreiding van de welvaart
3. de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het
leefmilieu
4. volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en
culturele ontplooiing
5. goed onderwijs
Bij alle rechten die je hebt horen ook plichten zo heb je plicht om te solliciteren en het
betalen van premies. Zonder de plichten kan de verzorgingsstaat niet bestaan.
gelijkheid: planeconomie
communistische staatsopvatting = gelijkheid dus de staat neemt de TOTALE
verzorging van zijn burgers op zich
Onderwijs en kinderopvang relatief goed georganiseerd.
De overheid beheert de productiemiddelen met doel het werk en de opbrengst
eerlijk te verdelen.
In China en Rusland heeft dit geleid tot hongersnood en onderdrukking
vrijheid: vrijemarkteconomie
kapitalistisch
overheid grijpt niet actief in
lage belastingen maar iedereen moet zichzelf verzekeren en zelf voor het
onderwijs en de gezondheidszorg betalen
, Elke verzorgingsstaat is gebasseerd op solidariteit en gelijke kansen. Toch kun je ze
indelen in drie categorieën:
de sociaal democratische verzorgingsstaat (Scandinavisch model):
de overheid heeft een grote rol in het leveren van goederen
er is een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen
gelijkheid is de belangrijkste waarde
weinig langdurige werkelozen vanwege veel vraag en individuele
begeleiding.
hoge collectieve lastendruk
de liberale verzorgingsstaat (Angelsaksische model):
de rol van de overheid is beperkt en de rol van de markt is juist groot
de belangrijkste waarden: eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en
particulier initiatief
prioriteit is een goed ondernemingsklimaat
gezondheidszorg en onderwijs worden beschouwd als voorzieningen
die mensen vooral zelf moeten regelen
vaak privé scholen en klinieken voor het elite gedeelte
uitkeringen zijn er wel maar zijn vaak kort en veeleisend
lage overheidsuitgaven dus lage belasting
de corporatische verzorgingsstaat
een mengeling van de sociaal democratische verzorgingsstaat en de
liberale verzorgingsstaat
vrije markt die ingeperkt is door de ontwikkelde collectieve sector en
de harmonieuze samenwerking tussen overheid,
werkgeversorganisaties en vakbonden.
sociale zekerheid
bescherming gezin
Eerst viel NL vooral onder de corporatische verzorgingsstaat, er ontstond alleen een
steeds uitgebreider stelsel van sociale voorzieningen dus steeds meer
sociaaldemocratisch. Echter staat dit de laatste tijd steeds meer onder druk.
H2
nachtwakersstaat = een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het
handhaven van de openbare orden en veiligheid.
→ veel mensen kwamen voor de zorg naar de kerk, die een beroep deed op rijke
burgers. Zorg was dus een gunst en geen recht.
Armenwet → hulpbehoevende die niet bij de kerk terecht konden in geval van
‘volstrekte onvermijdelijkheid’ recht op steun door een overheidsorgaan hadden
Na de Armenwet kwamen er ook sociale verzekeringen en arbeidsbeschermende
wetgeving.
Kinderwetje van Houten verbiedt kinderarbeid
Woningwet → woningbouwverenigingen konden met overheidssteun
arbeiderswoningen bouwen.
1900:
katholieken en protestanten wilden zwakkeren beschermen en zagen de
overheidsbemoeienis als aanvulling. De Christelijke politiek was bang voor
een sociale revolutie door de arbeiders.
socialisten streefden naar betere leefomstandigheden en rechtspositie van de
ARBEIDERS
liberalen zagen de gevolgen van de armoede als bedreiging van de
bestaande orde
Na WOII was er steeds meer vraag naar collectieve diensten en goederen. Er
ontstond zo een gemengde markteconomie.
H1
verzorgingsstaat = de overheid bemoeid zich actief met de welvaart en het welzijn
van haar inwoners.
welvaart = de mate waarin mensen over voldoende middelen bneschikken om hun
behoeften te vervullen
welzijn = de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke
gezondheid
solidariteitsgedachte = in een groep of samenleving is er bereidbaarheid om risico’s
met elkaar te delen.
Nederland is een verzorgingsstaat, daardoor heeft de overheid de taak tot op zekere
hoogte voor haar burgers te zorgen.
→ De overheid maakt wetten en voert maatregelen uit om die solidariteit af te
dwingen. Er is daarbij sprake van collectief belang.
collectieve goederen = goederen waarvan niemand uitgesloten mag worden, ook
niet degene die er niet voor betalen.
Collectieve goederen worden geleverd door de omgeving. Dit kan leiden tot
dilemma's, mensen die niet betalen (free riders) profiteren namelijk wel.
De verzorgingsstaat is tweeledig: welvaart & welzijn.
→ Er worden uitkeringen geregeld maar ook voorwaarden waardoor de bevolking
aan sociale en economische activiteiten kan meedoen (bijv. ov en onderwijs)
Een verzorgingsstaat heeft 4 functies:
1. Verzorgen → bieden van zorg voor wie door fysieke of psychische
aandoeningen hulp nodig heeft.
2. Verzekeren → regelen dat we verzekerd zijn tegen verlies van inkomen.
3. Verheffen → iedereen de kans geven om zijn talenten te ontplooien en zich te
ontwikkelen.
4. Verbinden → het verbinden tussen mensen en het versterken van de sociale
cohesie. Door o.a. het socialezekerheidsstelsel (mensen worden afhankelijk
van elkaar) en door overheidsbemoeienis.
De rechten die je in Nederland hebt zijn vastgelegd is sociale grondrechten, je hebt
recht op:
1. voldoende werkgelegenheid
2. bestaanszekerheid en spreiding van de welvaart
3. de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het
leefmilieu
4. volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en
culturele ontplooiing
5. goed onderwijs
Bij alle rechten die je hebt horen ook plichten zo heb je plicht om te solliciteren en het
betalen van premies. Zonder de plichten kan de verzorgingsstaat niet bestaan.
gelijkheid: planeconomie
communistische staatsopvatting = gelijkheid dus de staat neemt de TOTALE
verzorging van zijn burgers op zich
Onderwijs en kinderopvang relatief goed georganiseerd.
De overheid beheert de productiemiddelen met doel het werk en de opbrengst
eerlijk te verdelen.
In China en Rusland heeft dit geleid tot hongersnood en onderdrukking
vrijheid: vrijemarkteconomie
kapitalistisch
overheid grijpt niet actief in
lage belastingen maar iedereen moet zichzelf verzekeren en zelf voor het
onderwijs en de gezondheidszorg betalen
, Elke verzorgingsstaat is gebasseerd op solidariteit en gelijke kansen. Toch kun je ze
indelen in drie categorieën:
de sociaal democratische verzorgingsstaat (Scandinavisch model):
de overheid heeft een grote rol in het leveren van goederen
er is een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen
gelijkheid is de belangrijkste waarde
weinig langdurige werkelozen vanwege veel vraag en individuele
begeleiding.
hoge collectieve lastendruk
de liberale verzorgingsstaat (Angelsaksische model):
de rol van de overheid is beperkt en de rol van de markt is juist groot
de belangrijkste waarden: eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en
particulier initiatief
prioriteit is een goed ondernemingsklimaat
gezondheidszorg en onderwijs worden beschouwd als voorzieningen
die mensen vooral zelf moeten regelen
vaak privé scholen en klinieken voor het elite gedeelte
uitkeringen zijn er wel maar zijn vaak kort en veeleisend
lage overheidsuitgaven dus lage belasting
de corporatische verzorgingsstaat
een mengeling van de sociaal democratische verzorgingsstaat en de
liberale verzorgingsstaat
vrije markt die ingeperkt is door de ontwikkelde collectieve sector en
de harmonieuze samenwerking tussen overheid,
werkgeversorganisaties en vakbonden.
sociale zekerheid
bescherming gezin
Eerst viel NL vooral onder de corporatische verzorgingsstaat, er ontstond alleen een
steeds uitgebreider stelsel van sociale voorzieningen dus steeds meer
sociaaldemocratisch. Echter staat dit de laatste tijd steeds meer onder druk.
H2
nachtwakersstaat = een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het
handhaven van de openbare orden en veiligheid.
→ veel mensen kwamen voor de zorg naar de kerk, die een beroep deed op rijke
burgers. Zorg was dus een gunst en geen recht.
Armenwet → hulpbehoevende die niet bij de kerk terecht konden in geval van
‘volstrekte onvermijdelijkheid’ recht op steun door een overheidsorgaan hadden
Na de Armenwet kwamen er ook sociale verzekeringen en arbeidsbeschermende
wetgeving.
Kinderwetje van Houten verbiedt kinderarbeid
Woningwet → woningbouwverenigingen konden met overheidssteun
arbeiderswoningen bouwen.
1900:
katholieken en protestanten wilden zwakkeren beschermen en zagen de
overheidsbemoeienis als aanvulling. De Christelijke politiek was bang voor
een sociale revolutie door de arbeiders.
socialisten streefden naar betere leefomstandigheden en rechtspositie van de
ARBEIDERS
liberalen zagen de gevolgen van de armoede als bedreiging van de
bestaande orde
Na WOII was er steeds meer vraag naar collectieve diensten en goederen. Er
ontstond zo een gemengde markteconomie.