SAMENVATTING CORRELATIONELE
ONDERZOEKSMETHODEN
HOOFDSTUK 1
Sampling design = de manier waarop je de steekproef maakt/selecteert
Inferential statistics = wordt gebruikt om de informatie uit de steekproef te
generaliseren naar de populatie
Vormen van steekproeftrekking:
Simple random sampling = elk element in de populatie heeft dezelfde kans om
in de steekproef terecht te komen
Stratified sampling = de populatie wordt opgedeeld in strata (geslacht, leeftijd
etc.); binnen elk stratum wordt een volledig aselecte steekproef getrokken
Convenience sampling = de steekproef bestaat uit de diegene die voorhanden
zijn
Centrummaten/measures of central tendency = waar zit de distributie tussen maten?:
Gemiddelde
Mediaan = de score die de hogere helft en de lagere helft van elkaar scheidt
Modus = de score die het meest wordt geobserveerd
Spreidingsmaten/measures of dispersion:
Variantie = mate waarin de waarden onderling
verschillen
Standaarddeviatie = hoe ver iedere score gemiddeld van het gemiddelde
verwijderd is
Inferentiële statistiek = statistiek om conclusies te trekken over de populatie op basis
van de informatie uit de steekproef. Twee methodes:
1. Nulhypothese significantietoetsen. Stappenplan:
1) Formuleren van de nul- en alternatieve hypothese
2) Beslisregel opstellen
3) De t-waarde en p-waarde uit de output halen
4) De nulhypothese wel of niet verwerpen en een conclusie trekken. Als p < α
verwerpen we de nulhypothese
One-tailed zorgt voor een kleinere p-waarde waardoor de kans groter is dat we de
nulhypothese mogen verwerpen
2. Betrouwbaarheidsintervalschatting
Meetniveaus, klassieke indeling:
Nominaal = meerdere categorieën
Ordinaal = bepaalde ordening
Interval = tussen twee waarden
Ratio
Meetniveaus voor correlationele onderzoeksmethoden:
, Categorische variabelen, bijvoorbeeld geslacht of type opleiding
Kwantitatieve variabelen, bijvoorbeeld leeftijd of IQ-scores
Onderzoeksdesigns:
Experimenteel: controlegroep en steekproef, zegt iets over causaliteit
Correlationeel: geen manipulatie, zegt iets over samenhang, maar geen
causaliteit
Quasi-experimenteel: geen controlegroep
Pearsons correlatiecoëfficiënt = maat voor lineaire samenhang (p populatie / r
steekproef)
Niet-lineaire relaties kunnen wel een correlatie hebben, maar geen lineair verband!
Toetsingsgrootheid
t=
De p-waarde = de kans op de gevonden data (r) of nog extremer (nog verder bij 0
vandaan), gegeven dat de nulhypothese (p=0) waar is
HOOFDSTUK 2
Aannames bij het toetsen van correlatiecoëfficiënt
Onafhankelijk van elkaar gekozen personen (simple random sampling)
X en Y zijn lineair gerelateerd
Geen extreme bivariate outliers
Non-parametrische testen, zoals Spearman’s rho of Khendall’s tau zijn
alternatieven wanneer er niet aan de assumpties wordt voldaan
Samenhang tussen X en Y = je kunt Y voorspellen uit X en andersom
ONDERZOEKSMETHODEN
HOOFDSTUK 1
Sampling design = de manier waarop je de steekproef maakt/selecteert
Inferential statistics = wordt gebruikt om de informatie uit de steekproef te
generaliseren naar de populatie
Vormen van steekproeftrekking:
Simple random sampling = elk element in de populatie heeft dezelfde kans om
in de steekproef terecht te komen
Stratified sampling = de populatie wordt opgedeeld in strata (geslacht, leeftijd
etc.); binnen elk stratum wordt een volledig aselecte steekproef getrokken
Convenience sampling = de steekproef bestaat uit de diegene die voorhanden
zijn
Centrummaten/measures of central tendency = waar zit de distributie tussen maten?:
Gemiddelde
Mediaan = de score die de hogere helft en de lagere helft van elkaar scheidt
Modus = de score die het meest wordt geobserveerd
Spreidingsmaten/measures of dispersion:
Variantie = mate waarin de waarden onderling
verschillen
Standaarddeviatie = hoe ver iedere score gemiddeld van het gemiddelde
verwijderd is
Inferentiële statistiek = statistiek om conclusies te trekken over de populatie op basis
van de informatie uit de steekproef. Twee methodes:
1. Nulhypothese significantietoetsen. Stappenplan:
1) Formuleren van de nul- en alternatieve hypothese
2) Beslisregel opstellen
3) De t-waarde en p-waarde uit de output halen
4) De nulhypothese wel of niet verwerpen en een conclusie trekken. Als p < α
verwerpen we de nulhypothese
One-tailed zorgt voor een kleinere p-waarde waardoor de kans groter is dat we de
nulhypothese mogen verwerpen
2. Betrouwbaarheidsintervalschatting
Meetniveaus, klassieke indeling:
Nominaal = meerdere categorieën
Ordinaal = bepaalde ordening
Interval = tussen twee waarden
Ratio
Meetniveaus voor correlationele onderzoeksmethoden:
, Categorische variabelen, bijvoorbeeld geslacht of type opleiding
Kwantitatieve variabelen, bijvoorbeeld leeftijd of IQ-scores
Onderzoeksdesigns:
Experimenteel: controlegroep en steekproef, zegt iets over causaliteit
Correlationeel: geen manipulatie, zegt iets over samenhang, maar geen
causaliteit
Quasi-experimenteel: geen controlegroep
Pearsons correlatiecoëfficiënt = maat voor lineaire samenhang (p populatie / r
steekproef)
Niet-lineaire relaties kunnen wel een correlatie hebben, maar geen lineair verband!
Toetsingsgrootheid
t=
De p-waarde = de kans op de gevonden data (r) of nog extremer (nog verder bij 0
vandaan), gegeven dat de nulhypothese (p=0) waar is
HOOFDSTUK 2
Aannames bij het toetsen van correlatiecoëfficiënt
Onafhankelijk van elkaar gekozen personen (simple random sampling)
X en Y zijn lineair gerelateerd
Geen extreme bivariate outliers
Non-parametrische testen, zoals Spearman’s rho of Khendall’s tau zijn
alternatieven wanneer er niet aan de assumpties wordt voldaan
Samenhang tussen X en Y = je kunt Y voorspellen uit X en andersom