Summary Research Meth and Descriptive
statistics
Unit 1 – Empirisch Onderzoek en Besluitvorming
1. Wat is empirisch onderzoek?
Empirisch onderzoek is het systematisch beantwoorden van vragen op
basis van observatie en ervaring, niet op meningen of speculatie.
Systematisch werken betekent dat je de mogelijkheid uitsluit dat er betere
alternatieve antwoorden bestaan zonder die te onderzoeken. Deze
benadering vormt de kern van wetenschappelijke kennisopbouw.
Het proces van empirisch onderzoek wordt vaak weergegeven in
de “wheel of science” of empirical cycle:
1. Observatie – de onderzoeker neemt iets in de werkelijkheid waar
dat uitleg behoeft.
2. Inductie – op basis van specifieke observaties wordt een algemeen
idee, model of hypothese gevormd.
3. Deductie – vanuit deze algemene hypothese worden concrete,
toetsbare verwachtingen afgeleid.
4. Toetsing – de hypothesen worden getest via systematische
dataverzameling en analyse.
5. Evaluatie – resultaten worden beoordeeld; theorieën worden
eventueel aangepast of verbeterd. Daarna kan de cyclus opnieuw
beginnen.
Inductie = van specifieke observaties naar algemene regels of
theorieën (observeren → generaliseren).
Deductie = van algemene regels naar concrete voorspellingen die
je test (denken → toetsen).
Een klassiek voorbeeld is John Snow die in de 19e eeuw een verband legde
tussen cholera en besmet drinkwater. Hij observeerde (ziektegevallen
rondpompen), formuleerde een hypothese (vuil water veroorzaakt
cholera), ontwierp een onderzoek (pompen vergelijken), verzamelde data
(ziektekaart), en bevestigde zijn hypothese.
2. Besluitvormingscyclus en relatie met onderzoek
Empirisch onderzoek en besluitvorming zijn nauw met elkaar
verbonden. Goede beslissingen worden sterker en betrouwbaarder als
ze een systematische structuur volgen:
1. Problem & Need Analysis
o Probleem identificeren en afbakenen: hoe groot is het, wat zijn
oorzaken en gevolgen, voor wie, waar?
, o Leidt tot beschrijvende (“hoeveel”, “hoe vaak”) en verklarende
(“waardoor”) onderzoeksvragen.
2. Ex Ante Evaluation (voorafgaand aan de beslissing)
o Beoordelen van mogelijke beleidsopties of interventies voordat
ze worden ingevoerd.
o Op basis van theorie en eerdere ervaringen inschatten of een
maatregel zal werken, voor wie en onder welke
omstandigheden.
3. Keuze en Implementatie
o De geselecteerde optie uitvoeren in de praktijk.
4. Process Evaluation (tijdens of vlak na uitvoering)
o Nagaan of de uitvoering plaatsvindt zoals gepland (bereik,
uitvoering, fidelity).
o Vragen kunnen descriptief zijn (“is de capaciteit verhoogd?”)
of verklarend (“waardoor verschillen regio’s?”).
5. Ex Post Evaluation (achteraf)
o Meten van daadwerkelijke effecten en impact.
o Centrale vragen zijn vaak causaal van aard (“in welke mate
leidde X tot daling van Y?”).
Net als empirisch onderzoek is ook besluitvorming dus gestructureerd
en evidence-based, in plaats van willekeurig.
2. Onderzoeksvragen: het fundament van goed onderzoek
Een research question (RQ) is de centrale vraag die je empirisch (met
observeerbare data) wilt beantwoorden. Het type vraag bepaalt de
methode en analyse. Onderscheid is essentieel:
Conceptueel: wat bedoelen we precies met een begrip of
fenomeen?
Normatief: wat zou moeten? (geen empirisch onderzoek)
Empirisch: hoe is het feitelijk? / Werkt X → Y?
Daarnaast moet je ook differentiëren tussen:
Descriptieve vragen (beschrijven van feiten en patronen).
Verklarende vragen (oorzaak-gevolg relaties).
Bij het formuleren van een goede onderzoeksvraag benoem je expliciet:
Units – over wie of wat trek je conclusies?
Variabelen – wat varieert of wordt gemeten?
Setting – in welke context (tijd, plaats) onderzoek je dit?
3. Data, eenheden en variabelen
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen:
Units of analysis – waarover je uiteindelijk conclusies trekt.
Units of observation – waarover je daadwerkelijk data verzamelt.
,Fouten zoals de ecological fallacy (ten onrechte van groepsniveau naar
individuen redeneren) moeten worden vermeden. Variabelen
moeten uitputtend (exhaustive) en wederzijds uitsluitend (mutually
exclusive) zijn. Daarnaast moet het meetsniveau (nominaal, ordinaal,
interval of ratio) duidelijk zijn, omdat dit bepalend is voor de
analysemethoden.
5. Confirmation bias en het belang van systematiek
Een belangrijke valkuil bij zowel onderzoek als besluitvorming
is confirmation bias: de neiging om vooral informatie te zoeken,
interpreteren en onthouden die de eigen overtuigingen bevestigt, terwijl
tegenbewijs wordt genegeerd of afgezwakt.
Gevolgen: kennisfouten, verkeerde conclusies en slechte
beslissingen.
Voorkomen:
1. Formuleer expliciet je theorie en verwachtingen.
2. Definieer en volg een duidelijke onderzoeksprocedure.
3. Verzamel systematisch data.
4. Evalueer alle relevante informatie, ook die niet past bij je
verwachtingen.
Het extreme gevolg van confirmation bias is het ontstaan
van complotdenken, waarbij tegenstrijdig bewijs wordt genegeerd of
verdraaid.
Bias kan optreden in:
1. Informatieverzameling (selectief zoeken),
2. Redenering (verkeerde interpretatie),
3. Conclusies (selectief trekken van lessen).
Door vaste stappen te volgen binnen de empirische cyclus kunnen
onderzoekers deze vertekeningen beperken en betrouwbaardere
conclusies trekken.
Unit 2 – Research Questions and Their Characteristics
1. Wat is een Research Question?
Een research question is de centrale vraag die richting geeft aan een
onderzoek. Ze bepaalt wat je wilt weten, en daarmee ook welke
methode, dataverzameling en analysetechnieken geschikt zijn.
Een goede research question voldoet aan drie basisvoorwaarden:
1. Ze is duidelijk en afgebakend.
2. Ze is onderzoekbaar met beschikbare theorie, ontwerp en data.
3. Ze specificeert de drie UTOS-elementen:
o Units – waarover of over wie het onderzoek gaat,
o Variables – welke kenmerken of relaties onderzocht worden,
, o Setting – de context (tijd en plaats) waarin het onderzoek
plaatsvindt.
2. De UTOS-componenten
Units
Units of analysis zijn de entiteiten waarover je uitspraken doet. Dit kunnen
bijvoorbeeld individuen, groepen, organisaties, landen of gebeurtenissen
zijn.
Voorbeeld: politieagenten, bedrijven, landen.
Variables
Een variable is een kenmerk dat kan verschillen tussen eenheden.
Voorbeeld: leeftijd, inkomen, motivatie, examencijfer.
Elke variable heeft verschillende waarden of attributen
(bijv. gender = man/vrouw/non-binair, grade = 1 t/m 10).
In verklarend onderzoek maak je onderscheid tussen een
independent variable (oorzaak) en een dependent
variable (gevolg).
Setting
De setting beschrijft de context waarin het onderzoek wordt uitgevoerd
— bijvoorbeeld een land, stad, school, organisatie, of een bepaalde
tijdsperiode.
Voorbeeld: Duitsland, basisscholen in 2024, politieke partijen in
verkiezingsjaar 2025.
3. Soorten Research Questions
Er zijn drie hoofdcategorieën:
3.1 Normative Questions
Gaan over waarden, oordelen of wat “zou moeten zijn”.
Kunnen niet beantwoord worden met observaties alleen, want er
zijn waardeoordelen nodig.
Herkenbaar aan formuleringen als “Moeten we…?”, “Is het
gerechtvaardigd…?”.
Voorbeeld: “Should country X abolish the death penalty?”
Normative questions zijn geen empirische onderzoeksvragen, maar
kunnen wel input zijn voor een debat of beleidsontwikkeling.
3.2 Conceptual Questions
Gaan over de betekenis of afbakening van begrippen.
Herkenbaar aan vragen als “Wat verstaan we onder…?”.
Voorbeeld: “What do we mean by ‘death penalty’?” (bijv. alleen
executie of ook levenslange opsluiting?)
Conceptuele helderheid is vaak een
noodzakelijke voorwaarde voordat je een empirische vraag kunt
formuleren.
3.3 Empirical Questions
statistics
Unit 1 – Empirisch Onderzoek en Besluitvorming
1. Wat is empirisch onderzoek?
Empirisch onderzoek is het systematisch beantwoorden van vragen op
basis van observatie en ervaring, niet op meningen of speculatie.
Systematisch werken betekent dat je de mogelijkheid uitsluit dat er betere
alternatieve antwoorden bestaan zonder die te onderzoeken. Deze
benadering vormt de kern van wetenschappelijke kennisopbouw.
Het proces van empirisch onderzoek wordt vaak weergegeven in
de “wheel of science” of empirical cycle:
1. Observatie – de onderzoeker neemt iets in de werkelijkheid waar
dat uitleg behoeft.
2. Inductie – op basis van specifieke observaties wordt een algemeen
idee, model of hypothese gevormd.
3. Deductie – vanuit deze algemene hypothese worden concrete,
toetsbare verwachtingen afgeleid.
4. Toetsing – de hypothesen worden getest via systematische
dataverzameling en analyse.
5. Evaluatie – resultaten worden beoordeeld; theorieën worden
eventueel aangepast of verbeterd. Daarna kan de cyclus opnieuw
beginnen.
Inductie = van specifieke observaties naar algemene regels of
theorieën (observeren → generaliseren).
Deductie = van algemene regels naar concrete voorspellingen die
je test (denken → toetsen).
Een klassiek voorbeeld is John Snow die in de 19e eeuw een verband legde
tussen cholera en besmet drinkwater. Hij observeerde (ziektegevallen
rondpompen), formuleerde een hypothese (vuil water veroorzaakt
cholera), ontwierp een onderzoek (pompen vergelijken), verzamelde data
(ziektekaart), en bevestigde zijn hypothese.
2. Besluitvormingscyclus en relatie met onderzoek
Empirisch onderzoek en besluitvorming zijn nauw met elkaar
verbonden. Goede beslissingen worden sterker en betrouwbaarder als
ze een systematische structuur volgen:
1. Problem & Need Analysis
o Probleem identificeren en afbakenen: hoe groot is het, wat zijn
oorzaken en gevolgen, voor wie, waar?
, o Leidt tot beschrijvende (“hoeveel”, “hoe vaak”) en verklarende
(“waardoor”) onderzoeksvragen.
2. Ex Ante Evaluation (voorafgaand aan de beslissing)
o Beoordelen van mogelijke beleidsopties of interventies voordat
ze worden ingevoerd.
o Op basis van theorie en eerdere ervaringen inschatten of een
maatregel zal werken, voor wie en onder welke
omstandigheden.
3. Keuze en Implementatie
o De geselecteerde optie uitvoeren in de praktijk.
4. Process Evaluation (tijdens of vlak na uitvoering)
o Nagaan of de uitvoering plaatsvindt zoals gepland (bereik,
uitvoering, fidelity).
o Vragen kunnen descriptief zijn (“is de capaciteit verhoogd?”)
of verklarend (“waardoor verschillen regio’s?”).
5. Ex Post Evaluation (achteraf)
o Meten van daadwerkelijke effecten en impact.
o Centrale vragen zijn vaak causaal van aard (“in welke mate
leidde X tot daling van Y?”).
Net als empirisch onderzoek is ook besluitvorming dus gestructureerd
en evidence-based, in plaats van willekeurig.
2. Onderzoeksvragen: het fundament van goed onderzoek
Een research question (RQ) is de centrale vraag die je empirisch (met
observeerbare data) wilt beantwoorden. Het type vraag bepaalt de
methode en analyse. Onderscheid is essentieel:
Conceptueel: wat bedoelen we precies met een begrip of
fenomeen?
Normatief: wat zou moeten? (geen empirisch onderzoek)
Empirisch: hoe is het feitelijk? / Werkt X → Y?
Daarnaast moet je ook differentiëren tussen:
Descriptieve vragen (beschrijven van feiten en patronen).
Verklarende vragen (oorzaak-gevolg relaties).
Bij het formuleren van een goede onderzoeksvraag benoem je expliciet:
Units – over wie of wat trek je conclusies?
Variabelen – wat varieert of wordt gemeten?
Setting – in welke context (tijd, plaats) onderzoek je dit?
3. Data, eenheden en variabelen
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen:
Units of analysis – waarover je uiteindelijk conclusies trekt.
Units of observation – waarover je daadwerkelijk data verzamelt.
,Fouten zoals de ecological fallacy (ten onrechte van groepsniveau naar
individuen redeneren) moeten worden vermeden. Variabelen
moeten uitputtend (exhaustive) en wederzijds uitsluitend (mutually
exclusive) zijn. Daarnaast moet het meetsniveau (nominaal, ordinaal,
interval of ratio) duidelijk zijn, omdat dit bepalend is voor de
analysemethoden.
5. Confirmation bias en het belang van systematiek
Een belangrijke valkuil bij zowel onderzoek als besluitvorming
is confirmation bias: de neiging om vooral informatie te zoeken,
interpreteren en onthouden die de eigen overtuigingen bevestigt, terwijl
tegenbewijs wordt genegeerd of afgezwakt.
Gevolgen: kennisfouten, verkeerde conclusies en slechte
beslissingen.
Voorkomen:
1. Formuleer expliciet je theorie en verwachtingen.
2. Definieer en volg een duidelijke onderzoeksprocedure.
3. Verzamel systematisch data.
4. Evalueer alle relevante informatie, ook die niet past bij je
verwachtingen.
Het extreme gevolg van confirmation bias is het ontstaan
van complotdenken, waarbij tegenstrijdig bewijs wordt genegeerd of
verdraaid.
Bias kan optreden in:
1. Informatieverzameling (selectief zoeken),
2. Redenering (verkeerde interpretatie),
3. Conclusies (selectief trekken van lessen).
Door vaste stappen te volgen binnen de empirische cyclus kunnen
onderzoekers deze vertekeningen beperken en betrouwbaardere
conclusies trekken.
Unit 2 – Research Questions and Their Characteristics
1. Wat is een Research Question?
Een research question is de centrale vraag die richting geeft aan een
onderzoek. Ze bepaalt wat je wilt weten, en daarmee ook welke
methode, dataverzameling en analysetechnieken geschikt zijn.
Een goede research question voldoet aan drie basisvoorwaarden:
1. Ze is duidelijk en afgebakend.
2. Ze is onderzoekbaar met beschikbare theorie, ontwerp en data.
3. Ze specificeert de drie UTOS-elementen:
o Units – waarover of over wie het onderzoek gaat,
o Variables – welke kenmerken of relaties onderzocht worden,
, o Setting – de context (tijd en plaats) waarin het onderzoek
plaatsvindt.
2. De UTOS-componenten
Units
Units of analysis zijn de entiteiten waarover je uitspraken doet. Dit kunnen
bijvoorbeeld individuen, groepen, organisaties, landen of gebeurtenissen
zijn.
Voorbeeld: politieagenten, bedrijven, landen.
Variables
Een variable is een kenmerk dat kan verschillen tussen eenheden.
Voorbeeld: leeftijd, inkomen, motivatie, examencijfer.
Elke variable heeft verschillende waarden of attributen
(bijv. gender = man/vrouw/non-binair, grade = 1 t/m 10).
In verklarend onderzoek maak je onderscheid tussen een
independent variable (oorzaak) en een dependent
variable (gevolg).
Setting
De setting beschrijft de context waarin het onderzoek wordt uitgevoerd
— bijvoorbeeld een land, stad, school, organisatie, of een bepaalde
tijdsperiode.
Voorbeeld: Duitsland, basisscholen in 2024, politieke partijen in
verkiezingsjaar 2025.
3. Soorten Research Questions
Er zijn drie hoofdcategorieën:
3.1 Normative Questions
Gaan over waarden, oordelen of wat “zou moeten zijn”.
Kunnen niet beantwoord worden met observaties alleen, want er
zijn waardeoordelen nodig.
Herkenbaar aan formuleringen als “Moeten we…?”, “Is het
gerechtvaardigd…?”.
Voorbeeld: “Should country X abolish the death penalty?”
Normative questions zijn geen empirische onderzoeksvragen, maar
kunnen wel input zijn voor een debat of beleidsontwikkeling.
3.2 Conceptual Questions
Gaan over de betekenis of afbakening van begrippen.
Herkenbaar aan vragen als “Wat verstaan we onder…?”.
Voorbeeld: “What do we mean by ‘death penalty’?” (bijv. alleen
executie of ook levenslange opsluiting?)
Conceptuele helderheid is vaak een
noodzakelijke voorwaarde voordat je een empirische vraag kunt
formuleren.
3.3 Empirical Questions