8.1 Populatiedynamiek in ecosystemen
Ecosystemen= Afgegrensd gebied waar verschillende soorten leven in een complex samenspel met
plaatselijke biotische en abiotische factoren.
Producenten= Organismen die organische stoffen opbouwen uit anorganische stoffen.
Bijv. fotosynthese. (anorganische CO2 wordt organische glucose)
Voortgezette assimilatie= Opbouw van organische stoffen met glucose van fotosynthese als grondstof.
Bijv. zetmeel, vitaminen, vetten, eiwitten (worden doorgegeven in voedselketen)
Consumenten= Halen organische stoffen uit andere organische stoffen.
Detritus= Dode resten van planten en dieren.
Detrituseters= Afvaleters die de detritus eten als voedsel.
Reducenten= Bacteriën en schimmels die organische stoffen omzetten in anorganische stoffen.
Energie uit de organische stoffen wordt gebruikt voor beweging + celdeling. Warmte verlaat
Invloeden op populatiegrootte
- Kan toenemen door grote voedselaanbod
- Kan afnemen door te weinig nestgelegenheid
o Abiotische factor (bijv. overstroming)
- Toe/afname populatie heeft invloed op andere organismen binnen ecosysteem/voedselweb
o Biotische factor
- Predatoor-prooirelaties
Draagkracht= Maximale populatiegrootte waarvoor in een gebied voldoende voedsel, schuil- en
nestplaatsen zijn, zodat de populatie jarenlang op gelijke peil blijft.
Verstoring= Gebeurtenis waardoor een snelle, blijvende verandering in een ecosysteem plaats vindt
Bijv. het overschrijden van de draagkracht/ door menselijke activiteiten.
Populatiedynamiek= Schommelingen in de populatiegrootte/ verdwijnen, ontstaan van populaties
, 8.2 Energie in een ecosysteem
Ecosystemen op aarde draaien op zonne-energie
- Aardatmosfeer absorbeert/ reflecteert het grootste deel van de stralingsenergie
- Belangrijk voor de forosynthese bijvoorbeeld.
Voedselweb
1. (P)Producenten= Organismen die organische stoffen opbouwen uit anorganische stoffen.
2. (C1) Consumenten van de eerste orde= Eerste heterotrofe organisme in voedselketen
o Herbivoor of omnivoor
3. (C2) Consumenten van de tweede orde= Tweede heterotrofe organisme in voedselketen
o Carnivoor of omnivoor
4. (C3) Reducenten= Bacteriën/schimmels zetten organische stoffen om in anorganische stoffen.
Trofisch niveau= Plaats van een organisme in de voedselketen.
Wanneer voedselrelaties moeilijk in kaart worden gebracht:
Biomassa= Massa aan energierijke organische stoffen wordt gebruikt.
Drooggewicht= Versgewicht – gewicht aan water. (bestaat ook uit mineralen)
Piramide van biomassa= Je ziet hoe biomassa op bepaald tijdstip is verdeeld over trofische niveaus.
Piramide van productiviteit= Geeft aan hoe het berekende jaargemiddelde van de biomassa in een
ecosysteem verdeeld is over de trofische niveaus.
Energiestroomschema= Schema van stroom van energie van door verschillende trofische niveaus.
Doordat er door vertering weinig bouwstof overblijft, heeft de volgende soort ook minder,
- Ontlasting F
- Afgifte aan bloed A
- Brandstof R
- Bouwstof/ warm houden/ celdeling P
Fytplankton= Algen + cyanobacteriën, voeren de fotosynthese uit.
Bruto primaire productie (BPP)= Hoeveelheide energie uit zonlicht de producenten vastleggen in hun
organsiche stoffen in KJ/M2/dag
Netto primaire productie (NPP)= Hoeveelheid gevormde organische stoffen die producenten
beschikbaar hebben als bouwstof voor de voortgezette assimilatie.
Is BBP – wat ze zelf gebruiken voor bouwstof.
Invloed op populatiegrootte waddenzee:
- Zandwinning
- Veranderende waterstromen
- Bodemschade (door netten)
- Minder producenten
- Stijgende temperatuur
Stabiliteit en groei:
Door voeddingsstoffen: Grote hoeveelheden fosfaat en nitraat gingen naar de waddenzee, ontstondt:
Eutrofiëring= Verrijking van oppervlaktewater met voedingsstoffen
Gevolg algensoorten nemen toe: algenbloei
Meer algeneters, te veel algen, sloot groeit dicht, geen licht meer, planten sterven.
Dooor temperatuur: Dooor hoge temperatuur begint groeiseizoen van fytoplankton eerder.
Die van zoöplankton (alg-etende eencelligen) ook
Gevolg, voedselweb verstoort.