Mondelinge taalvaardigheid (11 vragen)
Het behaviorisme gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitatie. De omgeving en
goedkeuring spelen hierbij een belangrijke rol.
De creatieve constructietheorie gaat ervan uit dat kinderen een aangeboren taalvermogen
beschikken, waarmee zij op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen.
De interactionele benadering gaat ervan uit dat kinderen een aangeboren taalvermogen
hebben, maar dat de omgeving en de interactie met het kind centraal staan.
De taalverwerving vindt plaats op verschillende niveaus van taal:
Fonologisch niveau: kinderen vormen spraakklanken.
Semantisch niveau: kinderen ontdekken de betekenis van woorden.
Syntactisch niveau: kinderen leren de regels die er zijn voor het combineren van
woorden en grammaticale kennis.
Morfologisch niveau: kinderen leren de manier waarop woorden gevormd zijn.
Pragmatisch niveau: regels hoe je taal gebruikt in de communicatie.
Fasen eerste taalverwerving:
Prelinguale periode (0-1 jaar): het kind begint met huilen, dan vocaliseren (alleen
medeklinkers) en brabbelen (klinkers en medeklinkers samen; tatata dadada)
Vroeglinguale periode (1-2 ½ jaar): het kind ontdekt dat een woord bij een ding of
persoon hoort (symboolbewustzijn). Eerst spreekt het kind losse woorden, rond 1 ½
jaar een tweewoordzin en vlak daarna een meerwoordzin.
Differentiatiefase (2 ½ -5 jaar): het kind verfijnt de taalkennis. Kinderen leren taal
correcter te gebruiken, grammaticale regels toe te passen en maken fouten.
Voltooiingsfase (5 jaar en ouder): het kind bereid de woordenschat en grammaticale
kennis uit. Ook maken ze langzaam woordgrappen en -spelingen.
Factoren die eerste taalverwerving bevorderen: Modelleren door volwassenen, Feedback,
Ruimte voor taalproductie (begrijpen naar gebruiken) en taal en denken stimuleren elkaar.
Stille periode= periode waarin kinderen taal wel begrijpen maar nog niet kunnen produceren
(verschilt per kind).
Tweedetaalverwerving:
Met de tweedetaalverwerving verwerft het kind een andere taal dan de moedertaal. Wanneer
het kind tweetalig wordt opgevoed of de taal voor hun derde levensjaar leert noemen we dat
simultane tweetaligheid. Wanneer het kind een tweede taal leert, met de kennis van de eerste
taal noemen we dit successieve tweetaligheid. Het risico op inferentiefouten is groter;
kinderen leren woorden en zinnen door deze uit de moedertaal te vertalen (de zinsopbouw is
vaak anders).
- Universalistische theorie; Kinderen die Nederlands als tweede taal leren maken vaak
dezelfde fouten als kinderen met Nederlands als moedertaal (hij loopte).
, Een spreekstrategie is een bewuste handeling die iemand hanteert om een bepaald
spreekdoel te bereiken. Er zijn verschillende spreekstrategieën:
Oriënteren op het spreekdoel: wat wil ik bereiken?
Oriënteren op het onderwerp en het inzetten van eigen kennis: hoe vul ik mijn eigen
kennis aan met nieuwe kennis?
Oriënteren op het soort spreektaak: op welke manier wil ik spreken?
Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners: voor wie spreek ik?
Reflecteren op de spreektaak: bereik ik mijn doel?
Monitoren van de spreektaak: aanvulling op het bereiken van je doel.
Evalueren van de spreektaak: terugkijken op je presentatie.
Er zijn vier verschillende soorten luisterstrategieën:
Globaal luisteren: het begrijpen van de informatie, maar niet letten op de details.
→ De tegenhanger is begrijpend luisteren; dan let je juist op de details.
Intensief luisteren: je let op de informatie en details, je krijgt een volledig beeld.
Kritisch luisteren: je vormt tijdens het luisteren een mening over de informatie.
Gericht luisteren: je richt je tot een bepaald aspect van een verhaal, de rest is niet
relevant.
Vragen gericht op stimuleren van complexe cognitieve taalfuncties
Rapporteren; kort iets beschrijven
Beschrijven; uitgebreid rapporteren (meer informatie geven in je beschrijving)
Redeneren; oorzaak-gevolg denken, altijd cognitief veeleisend, verklaring geven
Projecteren; inleven in een ander en het verwoorden van gevoel. Het verplaatsen in
een ander.
Reflecteren; eigen interen processen onder woorden brengen.
Je kunt passief luisteren (in hoorcollege) of je kunt actief luisteren (in een gesprek laat je
merken dat je luistert door te knikken etc.).
Er zijn vier verschillende soorten spreekdoelen:
Informeren: het overbrengen van feitelijke informatie.
Amuseren: toehoorders vermaken, boeien of ontroeren.
Instrueren: iets uitleggen of verduidelijken.
Overtuigen: toehoorders overhalen om een bepaald standpunt in te nemen.
Beginnende geletterdheid (16 vragen)
In de ontwikkeling van geletterdheid kunnen we drie fasen onderscheiden:
1) Ontluikende geletterdheid (periode voor school): het ontdekken dat geschreven taal
bestaat.
2) Beginnende geletterdheid (groep 1 t/m 3): het ontdekken van het alfabetisch schrift
en het verband tussen geschreven en gesproken taal; aanvankelijk lezen.
3) Gevorderde geletterdheid (vanaf groep 4): snel woorden herkennen en het lezen
wordt geautomatiseerd.