Spieren skelet
Brede halsspier
Oorsprong: het huidgebied vanaf de tweede rib tot de schoudertop.
Aanhechting: de huid van het ondergedeelte van de wang, de mondhoeken en aan het
middengedeelte van de onderkaak.
Werking: trekt de mondhoeken en de onderkaak omlaag. Bij fixatie trekt hij de halshuid
op.
De monnikskapspier (musculus trapezius)
Verloop: van de doornuitsteeksel (rugwervel) van de hals- en
borstwervels naar het schouderblad (dorsaal)
Werking: trekt de schouderbladen omhoog (hoofd/hals), naar binnen
(schoudergedeelte) en omlaag (rug gedeelte)
De monnikskapspier is verdeelt in 3 soorten:
Het hoofdhalsgedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan het achterhoofdsbeen en het doornuitsteksel van de eerste
halswervel. Het heeft zijn aanhechting van het buitenste deel van het sleutelbeen. Dit
gedeelte beweegt de schouderbladen naar boven en naar elkaar toe.
Het schoudergedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan de doornuitsteeksel van de onderste halswervel en de bovenste
borstwervel. Het heeft zijn aanhechting aan de schouderbladskam en de schoudertop. Dit
gedeelte beweegt ook de schouderbladen naar elkaar toe en naar boven.
Het ruggedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan de doornuitsteksels van de onderste borstwervel en zijn
aanhechting aan de onderrand van de schouderbladskam. Dit gedeelte beweegt de
schouderbladen naar beneden en naar elkaar toe.
De deltaspier (musculus deltoidues)
Verloop: van schouderblad . Aanhechting : het midden van de
buitenkant van het opperarmbeen. (lateraal)
Het achterste deel heft de arm naar achteren, het middelste deel heft
de arm buitenwaarts, het voorste deel heft de arm naar voren en
draait die naar binnen. Geeft tevens ook endorotaties in
schoudergewricht
De brede rugspier (musculus latissimus dorsi)
Verloop: van de onderste borstwervels en ribben naar het opperarmbeen
Spieren skelet
Brede halsspier
Oorsprong: het huidgebied vanaf de tweede rib tot de schoudertop.
Aanhechting: de huid van het ondergedeelte van de wang, de mondhoeken en aan het
middengedeelte van de onderkaak.
Werking: trekt de mondhoeken en de onderkaak omlaag. Bij fixatie trekt hij de halshuid
op.
De monnikskapspier (musculus trapezius)
Verloop: van de doornuitsteeksel (rugwervel) van de hals- en
borstwervels naar het schouderblad (dorsaal)
Werking: trekt de schouderbladen omhoog (hoofd/hals), naar binnen
(schoudergedeelte) en omlaag (rug gedeelte)
De monnikskapspier is verdeelt in 3 soorten:
Het hoofdhalsgedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan het achterhoofdsbeen en het doornuitsteksel van de eerste
halswervel. Het heeft zijn aanhechting van het buitenste deel van het sleutelbeen. Dit
gedeelte beweegt de schouderbladen naar boven en naar elkaar toe.
Het schoudergedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan de doornuitsteeksel van de onderste halswervel en de bovenste
borstwervel. Het heeft zijn aanhechting aan de schouderbladskam en de schoudertop. Dit
gedeelte beweegt ook de schouderbladen naar elkaar toe en naar boven.
Het ruggedeelte:
Heeft zijn oorsprong aan de doornuitsteksels van de onderste borstwervel en zijn
aanhechting aan de onderrand van de schouderbladskam. Dit gedeelte beweegt de
schouderbladen naar beneden en naar elkaar toe.
De deltaspier (musculus deltoidues)
Verloop: van schouderblad . Aanhechting : het midden van de
buitenkant van het opperarmbeen. (lateraal)
Het achterste deel heft de arm naar achteren, het middelste deel heft
de arm buitenwaarts, het voorste deel heft de arm naar voren en
draait die naar binnen. Geeft tevens ook endorotaties in
schoudergewricht
De brede rugspier (musculus latissimus dorsi)
Verloop: van de onderste borstwervels en ribben naar het opperarmbeen
Spieren skelet