Tentamen, week 1 t/m 10
Legaliteit en wederrechtelijkheid, causaliteit, opzet, culpa, strafuitsluitingsgronden, voorfase, samenloop en
rechtspersonen
Week 1 – Legaliteit en wederrechtelijkheid
Wat is het strafrecht?
Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van
normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers
voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden, oftewel eigenrichting
voorkomen. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde
schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de
belangrijkste functie van het strafrecht. Het huidige strafrecht heeft een ultimum remedium en terughoudend karakter,
oftewel het dient als ‘uiterst redmiddel’ te worden gebruikt. Dat houdt in dat voordat men strafrechtelijk te werk gaat
moet de overheid daarom goed nagaan of er ook andere wegen open staan, bijvoorbeeld de weg van het civiele recht,
het bestuursrecht of het tuchtrecht.
Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan
gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt:
1. Welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn.
2. Waaruit de straffen bestaan.
3. Onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.
Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:
1. De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle
afzonderlijke strafbepalingen.
2. Het sanctiestelsel, dat wil zeggen het geheel van straffen en maatregelen die de wet kent, en de regels
betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt het penitentiair recht
genoemd.
3. De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het
strafrecht kan komen.
Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften
bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing,
vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en
geeft allerlei rechten aan de verdachte en diens raadsman of -vrouw. Het materiële strafrecht bepaalt dus of, wie en
hoe gestraft kan worden. Het formele strafrecht regelt hoe de staat door middel van haar organen het recht tot straffen
en strafoplegging krijgt en omvat dus het strafproces. Er is overigens geen sprake van een strikt onderscheid tussen het
formele en materiële strafrecht.
Ontwikkelingen in het strafrecht, 1886-heden
Tot de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 gold in Nederland de Franse Code Pénal. In Nederland was
echter een sterke behoefte aan eenheid in het strafrecht en men wilde graag afrekenen met de wrede sancties uit de
Code Pénal. Het nieuwe wetboek werd voorbereid door de commissie-De Wal. Hierin hadden uitsluitend aanhangers
van de Klassieke School van Cesare Beccaria (1738-1794) in het strafrecht zitting. Men streefde naar een grote
soberheid en eenvoud. De rechter kreeg een belangrijke rol binnen dit nieuwe wetboek van strafrecht. Dit uitte zich in
een grote vrijheid voor de rechter in de strafrechtstoemeting.
Het Wetboek van Strafrecht bestaat uit drie boeken:
1. Het Algemene Deel: het commune strafrecht.
2. De misdrijven.
3. De overtredingen.
In een aantal andere wetten zijn ook strafbepalingen neergelegd, zoals de Wegenverkeerswet, de Wet Economische
Delicten en de Opiumwet. Al deze bepalingen zijn onderworpen aan de regels vermeld in de algemene bepalingen van
het Algemene deel van het wetboek (art. 91 Sr). Als van deze regels wordt afgeweken vanwege het bijzondere karakter
van een bepaald strafrechtelijk gebied wordt van bijzonder strafrecht gesproken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het
militaire strafrecht. Alles wat onder de werking valt van het Algemeen Deel van het wetboek wordt het commune
strafrecht genoemd.
We maken dus in ons strafrecht een onderscheid tussen twee soorten misdaden (een tweedeling): misdrijven en
overtredingen. We maken ook een onderscheid tussen rechtsdelicten en wetsdelicten. In geval van rechtsdelicten
verbindt men de straf dus aan de schending van een rechtsnorm, welke al als zodanig in de samenleving van kracht is
en wellicht op andere rechtsterreinen handhaving vindt. De wetsdelicten stellen de schending van niet per definitie
bekende normen strafbaar. Er is echter geen sprake van een strikt onderscheid. Het onderscheid tussen rechts- en
,wetsdelicten valt meestal samen met het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen. Het verschil tussen
misdrijven en overtredingen is dat er bij misdrijven altijd een bestanddeel instaat dat opzet of schuld uitdrukt, in de
overtredingen ontbreekt dit vrijwel altijd. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de gedraging (het materiële feit), niet
om de gedachte achter deze gedraging.
De strafbepaling bestaat uit twee delen: de delictsomschrijving (welke de schending van een bepaalde materiële norm
inhoudt) en de sanctienorm. Door sommige strafrechtwetenschappers wordt het strafrecht gezien als sanctierecht. Zij
zien het eigene van het strafrecht als uitsluitend de sanctienorm. In hun optiek zijn de materiële normen die het
strafrecht beschermd slechts herhalingen van reeds bestaande normen, waar het strafrecht vervolgens een
sanctienorm aan verbindt.
In de rechtstheorie gaat men er over het algemeen vanuit dat het strafrecht publiekrecht is, onder andere omdat de
aard van de strafsanctie publiekrechtelijk is (bijvoorbeeld omdat de geldboete wordt betaald aan de staat). Kelk is zelf
van mening dat de diverse rechtsgebieden gemengd van aard zijn.
Het ‘nieuwe’ Nederlandse strafrecht van na 1886, ook wel de Klassieke Richting genoemd, in leven geroepen door
Beccaria, ging uit van het vergeldingsbeginsel. De vergeldingstheorie (of ook wel de theorie van de wraak) houdt in dat
iemand niet zomaar weg kan/mag komen met het plegen van een strafbaar feit, en moet dus gestraft worden.
Essentieel bij deze theorie was de gedachte van het Contrat Social, het maatschappelijke contract, van Rousseau dat
geacht werd door de burgers onderling te zijn gesloten als basis voor de uitoefening van overheidsmacht. Beccaria ging
uit van het maximale geluk voor een maximaal aantal mensen. Dit kan bereikt worden door het voorkomen van
criminaliteit en door behoorlijke wetgeving die mensen verzekert van een maximum welzijn. In zijn opinie bevat het
strafrecht:
Uitsluitend geschreven wetboeken (om willekeur te voorkomen).
Geen onnodige strafbaarstellingen.
Duidelijke en heldere formuleringen (ten behoeve van rechtszekerheid).
Gerechtvaardigde straffen (niet meer dan vergelding).
Proportionaliteit van straffen.
Zekerheid van straffen.
Geen preventief optreden, maar retrospectief reageren.
Aan het eind van de 19e eeuw kwam de Moderne richting op die de speciaal preventieve strafdoelen veel meer
centraal ging stellen. Men was teleurgesteld over het falen het sanctiestelsel van de Klassieke richting. In 1891 werd
daarom door Duitsland, Nederland en België de IKV (Internationale Kriminalistische Vereinigung) opgericht, die de
Moderne richting leven inblies. De IKV had als doel om gezamenlijk crimineel-politieke doeleinden na te streven.
Hiervoor kreeg criminologie een grotere rol in de preventie naar misdaad. De preventieleer houdt in dat er alleen
gestraft werd als het nut was en ermee delicten voorkomen werden. Twee soorten preventie: speciale en generale.
Generale preventie is gericht op voorkomen van crimineel gedrag in de gehele maatschappij: door deze persoon nu te
straffen voor dat hij heeft begaan, schrikken wij hopelijk de samenleving af en zal dit feit niet nogmaals begaan worden.
Speciale preventie is specifiek gericht op de dader, 3 manieren: (1) afschrikken van de dader, (2) verbetering van de
dader en (3) onschadelijk maken van de dader. De focus bij speciale preventie werd aldus verlegd naar het afschrikken
en verbeteren van de gestrafte, om zo te voorkomen dat hij nogmaals een misdaad zou begaan. Steeds meer
wetenschappers gingen zich bezighouden met de strijd tegen de misdaad, er werd vooral gezocht naar invloeden in het
individu en in het sociale milieu. In het Klassieke denken ging men nog uit van de vrije wil van de dader, in de Moderne
richting ging men uit van buiten de vrije wil gelegen invloeden op de burger (zoals opvoeding, milieu en samenleving)
die aanzetten tot normoverschrijding.
Sinds de afloop van de Tweede Wereldoorlog domineert verenigingstheorie in Nederland. In deze theorie, die een
synthese is van de verschillende strafrechtstheorieën, wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen de rechtsgrond en
het doel van het strafrecht. De vergelding, in proportionele zin, vormt in deze gemengde gedachte de grondslag van de
straf. Daarnaast is er plaats voor verschillende doeleinden, namelijk speciale preventie, generale preventie, inscherping
van de norm, conflictoplossing en bescherming van de samenleving. Deze theorie is dus eigenlijk een soort combinatie
van o.a. zowel de vergelding, als de preventie.
Sinds de jaren tachtig zijn er grote maatschappelijke ontwikkelingen ontstaan. De samenleving is steeds grootschaliger
geworden door bureaucratisering en door automatisering waardoor een enorme verzakelijking ontstond. Hierdoor is
pragmatisch en economisch denken erg gaan overheersen. Door dit alles kwam binnen het strafrecht het accent weer
meer op vergelding te liggen (neo-vergelding). Door de verzakelijking was het mogelijk om twee hoofdstraffen op te
leggen (gevangenisstraf en geldboete), maar ook ontstonden er cellentekorten door langere gevangenisstraffen.
Een van de meest recente ontwikkelingen is het tot stand komen van het bestuursstrafrecht. Dit is een tussenvorm
tussen het bestuursrecht en het strafrecht. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van het bestuur om bepaalde sancties
op te leggen. Het gaat dan nooit om vrijheidsbenemende sancties.
De juridiseringrichting kent veel gewicht toe aan de wijze waarop van nature eenmaal bestaande wraak- en
vergeldingsgevoelens van mensen onder elkaar vorm wordt gegeven en wel in regulerende zin, overeenkomstig de
strekking van de in het klassieke strafrecht gewortelde rechtsbeginselen. Deze staan 'orthogonaal' op de
, ordeningsfunctie van het recht; de ordeningsfunctie ('policing society') blijft de belangrijkste functie van het strafrecht,
maar het werkelijke rechtskarakter van het strafrecht is controle op die ordening ('policing the police'). Een ander
uitgangspunt is dat in het strafproces door het recht zelf de noodzaak van bescherming van de enkeling, het individu,
wordt erkend en daarmee de legitimiteit van zijn belangentegenstelling en van zijn geschilpunten in interpretaties van
feiten en recht met de staat. Om dit te laten lukken is de handhaving van contradictoire structuur in het strafproces
vereist. Er moet voor gezorgd worden dat partijen hun belangen daadwerkelijk en onafhankelijk aan de orde kunnen
stellen.
De welzijnsrichting richtte zich op de reductie van het strafrecht vanuit een kritische visie op het veelal irrationele en
discriminatoire karakter van het strafrecht in het licht van de sociale verhoudingen waarvan het een uitdrukking vormt.
Een ondoelmatig gebruik van het strafrecht (hier wordt bedoeld: als het niet daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen
van conflicten of aan het beïnvloeden van het gedrag van mensen), werd in deze richting afgewezen. Men streefde naar
decriminalisering en deponalisering.
Het huidige strafrecht ontwikkelt zich nog steeds. Een recente ontwikkeling is dat de focus van het delict verlegd van
schending van de rechtsorde naar schending van de rechten van het slachtoffer, waarbij vooral de volgende drie
behoeften van het slachtoffer voorop worden gesteld: de emotionele wens om serieus te worden genomen en om met
respect te worden bejegend, de behoefte aan informatie over de ontwikkelingen in de hen betreffende strafzaken en, in
geval van schade, de behoefte aan schadevergoeding, bij voorkeur door de dader zelf te betalen. Of in 1983, toen
nieuwe wetgeving tot stand kwam met betrekking tot sancties waarbij geldboete-categorieën werden geïntroduceerd.
Welke verschillende dimensies kent het begrip 'strafbaar feit'?
In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het
legaliteitsbeginsel.
Een strafbaar feit is opgebouwd uit drie dimensies:
Het historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald,
ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.
De wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en
waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van
toepassing zijn. Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als drie
mensen gezamenlijk iemand doodschieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er
bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.
Het juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid
ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijk strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit
te laten zijn.
Er is derhalve pas sprake van een strafbaar feit als (1) het historisch feit dat (2) de letter van de wettelijke
delictsomschrijving vervult ook (3) daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een
strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.
Op grond van het bovenstaande is de definitie van een strafbaar feit dus:
1. Een menselijke gedraging;
2. Die een wettelijke delictsomschrijving vervult;
3. Wederrechtelijk is;
4. En aan schuld te wijten is.
Er ontstaan dus 4 'lagen'. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid. De eerste laag behoort
tot de objectieve zijde, de vierde laag behoort tot de subjectieve zijde en de tweede en derde lagen kunnen behoren
tot beide. Wederrechtelijkheid is meestal objectief, maar in geval van een rechtvaardigingsgrond is het subjectief (zie
week 5). De delictsomschrijving bevat objectieve (feiten) en subjectieve (opzet, schuld, etc.) bestanddelen (zie week 3
en 4). Deze lagen omvatten dus meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een bij de wet strafbaar gesteld
feit valt. De onderdelen van de wettelijke delictsomschrijving worden aangeduid als de 'bestanddelen' van het
wettelijke strafbare feit. De wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid worden de 'elementen' van het juridische
strafbare feit genoemd. Als de wederrechtelijkheid/verwijtbaarheid is opgenomen in de delictsomschrijving, dan is het
een bestanddeel.
De gedraging; welke typen delictsomschrijvingen zijn er? Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden
verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke
gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader zijn. Er bestaan twee soorten delicten:
1. Een commissiedelict: een handeling bestaat uit een doen.
2. Een omissiedelict: een handeling bestaat uit een nalaten.
Het commissiedelict stelt strafbaar het handelen in strijd met een verbiedende norm. Een omissiedelict stelt juist
strafbaar het in strijd met een gebiedende norm te handelen. De tussenvorm wordt een oneigenlijk omissiedelict
genoemd: dit betreft namelijk een situatie waarin iemand de wettelijke omschrijving van een als commissiedelict