Materieel Strafrecht Week 2
Opdracht 1
Handrem
Relevante feiten: De verdachte heeft na een meningsverschil over de te rijden
route als passagier van een personenauto met kracht aan de handrem getrokken.
De bestuurder werd door deze ingreep verrast. De achterwielen van de auto
blokkeerden en de auto raakte in de slip, terwijl de auto op dat moment met een
snelheid van 70 km/h op de autoweg reed. De verdachte was op de hoogte van de
werking en de functie van de handrem en van het slipgevaar dat optreedt als een
handrem tijdens het rijden wordt opgetrokken.
De rechtsregels: Bewijsmiddelen voor roekeloosheid zijn het geheel van de
gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige
omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet reeds uit de
ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meerdere
wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van
schuld in de hier bedoelde zin (r.o. 3.3).
De relevante overwegingen van het Hof: Het Hof oordeelde dat er sprake is van
roekeloosheid omdat het ‘’door het buitengewoon onvoorzichtige gedrag van de
verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen’’ (r.o. 3.6). Het Hof
oordeelde ook het volgende: door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging een
zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen, van welk gevaar de verdachte zich
bewust was, althans zich bewust had moeten zijn. Daarnaast heeft het Hof
overwogen dat de verdachte heeft verklaard dat de functie van een handrem is dat
de auto in parkeerstand wordt gezet en dat de auto dan geen kant meer op kan en
dat de verdachte op de vraag wat het effect kan zijn als je aan de handrem trekt
terwijl deze nog rijdt, heeft geantwoord dat je dat niet moet doen, dat het dan een
soort van noodrem is en dat hij denkt dat een auto dan gaat slippen. Het Hof heeft
zijn oordeel dat in dit geval sprake is van roekeloosheid (r.o. 3.16).
De relevante onderdelen van de conclusie van de AG: Het middel, dat klaagt dat
het oordeel van het Hof van de bewezenverklaring van de roekeloosheid blijkt geeft
van een onjuiste rechtsopvatting, faalt in alle onderdelen (r.o. 3.20).
De relevante overwegingen van de Hoge Raad: Het cassatiemiddel richt zich
tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid
(r.o. 3.1). De bewijsmiddelen voor roekeloosheid komt aan op het geheel van de
gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige
omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet reeds uit de
ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meerdere
wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van
schuld in hier bedoelde zin (r.o. 3.3). De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het
Hof (r.o. 6).
De belangrijkste punten van de annotatie: De Hoge Raad lijkt de nadere invulling
die de wetgever heeft gegeven aan het begrip roekeloosheid net in zijn beoordeling
van het cassatiemiddel te betrekken (r.o. 7).
, Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Relevante feiten: Verdachte reed in het donker op de provinciale weg N242 te
Heerhugowaard. Twee rijstroken werden daar van elkaar gescheiden door een
dubbele doorgetrokken streep. Verdachte kwam in een flauwe bocht volledig op de
verkeerde weghelft terecht en ze botste toen frontaal met een tegemoetkomende
auto. De bestuurder van de tegenliggende auto overleed door de botsing en de
verdachte raakte zwaar gewond. De verdachte heeft gedurende 17,97 meter op de
verkeerde rijstrook gereden en had ook geen duidelijke aanleiding om uit te wijken
naar de andere rijstrook. Er was op dit stuk van de weg bijzondere voorzichtigheid
vereist vanwege de bocht en de duisternis.
De rechtsregel: Om schuld te kunnen aannemen in de zin van artikel 6 WVW moet
er sprake zijn van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is
hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst
daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er wordt gekeken naar hoe de
gemiddelde persoon zou handelen in dezelfde situatie (r.o. 2.6).
De relevante overwegingen van het Hof: De verdachte reed op een gevaarlijke
provinciale weg in het donker. Verdachte reed zonder goede reden te veel naar links,
waardoor zij voor langere afstand op de verkeerde rijstrook reed. Dit gedrag wordt
als grof onvoorzichtig en onoplettend beoordeeld door het Hof, omdat in die situatie
veel meer voorzichtigheid vereist was. Het was niet slechts een kort moment van
onvoorzichtigheid, maar een langere periode. Het Hof vond dan ook dat het ongeluk
aan haar schuld te wijten is (r.o. 2.7).
De relevante onderdelen van de conclusie van de AG: De AG vindt dat het Hof
een juiste motivering heeft gegeven voor het oordeel dat de verdachte zich
aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en onoplettend heeft gehandeld, wat leidt
tot schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De relevante overwegingen van de Hoge Raad: De Hoge Raad stelt vast dat de
verdachte zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden en dat haar gedrag
aanmerkelijke onvoorzichtigheid vertoonde. Dit voldoet aan de vereisten van artikel
6 WVW. Het cassatieberoep wordt verworpen omdat de bevindingen van het Hof
juist worden geacht. Het moet gaan om grove schuld. (2.6.3.)
De belangrijkste punten van de annotatie: De annotatie benadrukt dat de Hoge
Raad weer duidelijk is geweest over wat er onder ‘’schuld’’ moet worden verstaan
betreffende verkeersregels. Aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij verkeersongevallen
moet getoetst worden aan het gedrag en de omstandigheden van het geval.
Opdracht 1
Handrem
Relevante feiten: De verdachte heeft na een meningsverschil over de te rijden
route als passagier van een personenauto met kracht aan de handrem getrokken.
De bestuurder werd door deze ingreep verrast. De achterwielen van de auto
blokkeerden en de auto raakte in de slip, terwijl de auto op dat moment met een
snelheid van 70 km/h op de autoweg reed. De verdachte was op de hoogte van de
werking en de functie van de handrem en van het slipgevaar dat optreedt als een
handrem tijdens het rijden wordt opgetrokken.
De rechtsregels: Bewijsmiddelen voor roekeloosheid zijn het geheel van de
gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige
omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet reeds uit de
ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meerdere
wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van
schuld in de hier bedoelde zin (r.o. 3.3).
De relevante overwegingen van het Hof: Het Hof oordeelde dat er sprake is van
roekeloosheid omdat het ‘’door het buitengewoon onvoorzichtige gedrag van de
verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen’’ (r.o. 3.6). Het Hof
oordeelde ook het volgende: door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging een
zeer ernstig gevaar in het leven heeft geroepen, van welk gevaar de verdachte zich
bewust was, althans zich bewust had moeten zijn. Daarnaast heeft het Hof
overwogen dat de verdachte heeft verklaard dat de functie van een handrem is dat
de auto in parkeerstand wordt gezet en dat de auto dan geen kant meer op kan en
dat de verdachte op de vraag wat het effect kan zijn als je aan de handrem trekt
terwijl deze nog rijdt, heeft geantwoord dat je dat niet moet doen, dat het dan een
soort van noodrem is en dat hij denkt dat een auto dan gaat slippen. Het Hof heeft
zijn oordeel dat in dit geval sprake is van roekeloosheid (r.o. 3.16).
De relevante onderdelen van de conclusie van de AG: Het middel, dat klaagt dat
het oordeel van het Hof van de bewezenverklaring van de roekeloosheid blijkt geeft
van een onjuiste rechtsopvatting, faalt in alle onderdelen (r.o. 3.20).
De relevante overwegingen van de Hoge Raad: Het cassatiemiddel richt zich
tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid
(r.o. 3.1). De bewijsmiddelen voor roekeloosheid komt aan op het geheel van de
gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige
omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet reeds uit de
ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meerdere
wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van
schuld in hier bedoelde zin (r.o. 3.3). De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het
Hof (r.o. 6).
De belangrijkste punten van de annotatie: De Hoge Raad lijkt de nadere invulling
die de wetgever heeft gegeven aan het begrip roekeloosheid net in zijn beoordeling
van het cassatiemiddel te betrekken (r.o. 7).
, Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Relevante feiten: Verdachte reed in het donker op de provinciale weg N242 te
Heerhugowaard. Twee rijstroken werden daar van elkaar gescheiden door een
dubbele doorgetrokken streep. Verdachte kwam in een flauwe bocht volledig op de
verkeerde weghelft terecht en ze botste toen frontaal met een tegemoetkomende
auto. De bestuurder van de tegenliggende auto overleed door de botsing en de
verdachte raakte zwaar gewond. De verdachte heeft gedurende 17,97 meter op de
verkeerde rijstrook gereden en had ook geen duidelijke aanleiding om uit te wijken
naar de andere rijstrook. Er was op dit stuk van de weg bijzondere voorzichtigheid
vereist vanwege de bocht en de duisternis.
De rechtsregel: Om schuld te kunnen aannemen in de zin van artikel 6 WVW moet
er sprake zijn van verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of hiervan sprake is
hangt af van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst
daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er wordt gekeken naar hoe de
gemiddelde persoon zou handelen in dezelfde situatie (r.o. 2.6).
De relevante overwegingen van het Hof: De verdachte reed op een gevaarlijke
provinciale weg in het donker. Verdachte reed zonder goede reden te veel naar links,
waardoor zij voor langere afstand op de verkeerde rijstrook reed. Dit gedrag wordt
als grof onvoorzichtig en onoplettend beoordeeld door het Hof, omdat in die situatie
veel meer voorzichtigheid vereist was. Het was niet slechts een kort moment van
onvoorzichtigheid, maar een langere periode. Het Hof vond dan ook dat het ongeluk
aan haar schuld te wijten is (r.o. 2.7).
De relevante onderdelen van de conclusie van de AG: De AG vindt dat het Hof
een juiste motivering heeft gegeven voor het oordeel dat de verdachte zich
aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en onoplettend heeft gehandeld, wat leidt
tot schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De relevante overwegingen van de Hoge Raad: De Hoge Raad stelt vast dat de
verdachte zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden en dat haar gedrag
aanmerkelijke onvoorzichtigheid vertoonde. Dit voldoet aan de vereisten van artikel
6 WVW. Het cassatieberoep wordt verworpen omdat de bevindingen van het Hof
juist worden geacht. Het moet gaan om grove schuld. (2.6.3.)
De belangrijkste punten van de annotatie: De annotatie benadrukt dat de Hoge
Raad weer duidelijk is geweest over wat er onder ‘’schuld’’ moet worden verstaan
betreffende verkeersregels. Aanmerkelijke onvoorzichtigheid bij verkeersongevallen
moet getoetst worden aan het gedrag en de omstandigheden van het geval.