Lecture 1 – Wicked Problems & Governance
Alford & Head (2017) – Wicked and Less Wicked Problems
Wicked problems: complex, onvoorspelbaar, zonder duidelijke
oplossing (zoals klimaat, armoede).
Kenmerken:
o Complex/open-ended
o Meerdere stakeholders met tegengestelde belangen
o Verspreide kennis (fragmentatie)
Typologie van wickedness: gradaties in complexiteit, belangen en
kennis.
Oplossingsstrategieën:
o Authoritative – centraal leiderschap.
o Competitive – concurrentie tussen actoren.
o Collaborative – samenwerking en deliberatie.
Doel: geen perfecte oplossing → incrementele verbeteringen en
realistische verwachtingen.
Law (2014) – Working Well with Wickedness
Alle problemen zijn in zekere zin wicked; doel is niet oplossen maar
tijdelijk beheersen.
Kernidee: maatschappelijke systemen zijn “fragiele wonderen”
(zoals viskwekerijen) die voortdurend onderhoud vergen.
Strategieën om met wickedness om te gaan:
o Homogeniseren ↔ Heterogeniteit erkennen
o Centreren ↔ Decentreren
o Sluiten ↔ Openhouden van opties
o Hegemonie ↔ Bescheidenheid
Conclusie: “tinkering” – pragmatisch, contextspecifiek omgaan met
problemen, geen universele oplossing.
Steurer (2013) – Disentangling Governance
Governance = maatschappelijke sturing door staat, markt en civil
society.
Typen regulering:
1. Overheid:
Hard → wetten, belastingen
Soft → campagnes, subsidies
2. Bedrijven:
Collectieve zelfregulering (branchecodes)
Individuele zelfregulering (CSR)
3. Civil society:
Formeel → certificeringen (FSC, Fairtrade)
Informeel → druk via boycot, media
4. Co-regulering: overheid–bedrijf–maatschappij samen (PPP’s,
Kimberley Process).
Meta-governance: overheid coördineert de mix.
Conclusie: verschuiving van staat naar polycentrische sturing met
gedeelde verantwoordelijkheid.
, Lecture 2 – Civil Society, NGOs & Grassroots Initiatives
Edwards (2004) – Civil Society as Associational Life
Definitie: ruimte tussen staat, markt en huishouden waar burgers
zich vrijwillig organiseren.
Functies:
o Associational life = verenigingen en netwerken als oefenschool
voor democratie.
o Bevordert participatie, sociale cohesie en controle op
staat/markt.
Problemen:
o Macht en uitsluiting binnen verenigingen.
o Fragmentatie en ineffectiviteit.
Globalisering: groei van transnationale NGO’s → meer invloed,
maar minder democratische legitimiteit.
Conclusie: civil society is cruciaal maar niet vanzelf inclusief of
effectief.
Beer, Bartley & Roberts (2012) – NGOs: Between Advocacy, Service
Provision and Regulation
NGO’s spelen drie hoofdrollen:
1. Advocacy: beleidsbeïnvloeding, bewustwording.
2. Service provision: diensten leveren waar de staat
tekortschiet.
3. Regulering: normen/standaarden (bijv. fair trade).
Tegenspanningen:
o Onafhankelijkheid ↔ financieringsafhankelijkheid.
o Professionaliteit ↔ afstand tot basis.
o Invloed ↔ legitimiteit.
Globaal niveau: NGO’s vullen leemtes in governance maar
worstelen met transparantie en verantwoording.
Ostrom
Ostrom onderzoekt hoe mensen gemeenschappelijke hulpbronnen
(common-pool resources, CPR’s) – zoals visgronden, irrigatiesystemen of
bossen – duurzaam kunnen beheren zonder centrale overheid of
privatisering. Ze laat zien dat zelforganisatie mogelijk is wanneer
gebruikers zelf regels opstellen en handhaven.
Belangrijkste concepten
Common-pool resources (CPRs): rivaliserende goederen waarvan
uitsluiting moeilijk is.
→ Probleem: overexploitatie (tragedy of the commons).
Institutions: formele en informele regels die gedrag sturen.
→ Analyse via het Institutional Analysis and Development (IAD)
framework.
o Rules-in-use bepalen wie mag beslissen, welke acties zijn
toegestaan en hoe naleving wordt gecontroleerd.
Aannames en alternatieven
Ostrom bekritiseert de traditionele modellen:
Alford & Head (2017) – Wicked and Less Wicked Problems
Wicked problems: complex, onvoorspelbaar, zonder duidelijke
oplossing (zoals klimaat, armoede).
Kenmerken:
o Complex/open-ended
o Meerdere stakeholders met tegengestelde belangen
o Verspreide kennis (fragmentatie)
Typologie van wickedness: gradaties in complexiteit, belangen en
kennis.
Oplossingsstrategieën:
o Authoritative – centraal leiderschap.
o Competitive – concurrentie tussen actoren.
o Collaborative – samenwerking en deliberatie.
Doel: geen perfecte oplossing → incrementele verbeteringen en
realistische verwachtingen.
Law (2014) – Working Well with Wickedness
Alle problemen zijn in zekere zin wicked; doel is niet oplossen maar
tijdelijk beheersen.
Kernidee: maatschappelijke systemen zijn “fragiele wonderen”
(zoals viskwekerijen) die voortdurend onderhoud vergen.
Strategieën om met wickedness om te gaan:
o Homogeniseren ↔ Heterogeniteit erkennen
o Centreren ↔ Decentreren
o Sluiten ↔ Openhouden van opties
o Hegemonie ↔ Bescheidenheid
Conclusie: “tinkering” – pragmatisch, contextspecifiek omgaan met
problemen, geen universele oplossing.
Steurer (2013) – Disentangling Governance
Governance = maatschappelijke sturing door staat, markt en civil
society.
Typen regulering:
1. Overheid:
Hard → wetten, belastingen
Soft → campagnes, subsidies
2. Bedrijven:
Collectieve zelfregulering (branchecodes)
Individuele zelfregulering (CSR)
3. Civil society:
Formeel → certificeringen (FSC, Fairtrade)
Informeel → druk via boycot, media
4. Co-regulering: overheid–bedrijf–maatschappij samen (PPP’s,
Kimberley Process).
Meta-governance: overheid coördineert de mix.
Conclusie: verschuiving van staat naar polycentrische sturing met
gedeelde verantwoordelijkheid.
, Lecture 2 – Civil Society, NGOs & Grassroots Initiatives
Edwards (2004) – Civil Society as Associational Life
Definitie: ruimte tussen staat, markt en huishouden waar burgers
zich vrijwillig organiseren.
Functies:
o Associational life = verenigingen en netwerken als oefenschool
voor democratie.
o Bevordert participatie, sociale cohesie en controle op
staat/markt.
Problemen:
o Macht en uitsluiting binnen verenigingen.
o Fragmentatie en ineffectiviteit.
Globalisering: groei van transnationale NGO’s → meer invloed,
maar minder democratische legitimiteit.
Conclusie: civil society is cruciaal maar niet vanzelf inclusief of
effectief.
Beer, Bartley & Roberts (2012) – NGOs: Between Advocacy, Service
Provision and Regulation
NGO’s spelen drie hoofdrollen:
1. Advocacy: beleidsbeïnvloeding, bewustwording.
2. Service provision: diensten leveren waar de staat
tekortschiet.
3. Regulering: normen/standaarden (bijv. fair trade).
Tegenspanningen:
o Onafhankelijkheid ↔ financieringsafhankelijkheid.
o Professionaliteit ↔ afstand tot basis.
o Invloed ↔ legitimiteit.
Globaal niveau: NGO’s vullen leemtes in governance maar
worstelen met transparantie en verantwoording.
Ostrom
Ostrom onderzoekt hoe mensen gemeenschappelijke hulpbronnen
(common-pool resources, CPR’s) – zoals visgronden, irrigatiesystemen of
bossen – duurzaam kunnen beheren zonder centrale overheid of
privatisering. Ze laat zien dat zelforganisatie mogelijk is wanneer
gebruikers zelf regels opstellen en handhaven.
Belangrijkste concepten
Common-pool resources (CPRs): rivaliserende goederen waarvan
uitsluiting moeilijk is.
→ Probleem: overexploitatie (tragedy of the commons).
Institutions: formele en informele regels die gedrag sturen.
→ Analyse via het Institutional Analysis and Development (IAD)
framework.
o Rules-in-use bepalen wie mag beslissen, welke acties zijn
toegestaan en hoe naleving wordt gecontroleerd.
Aannames en alternatieven
Ostrom bekritiseert de traditionele modellen: