Zuurstof toediening
Low flow systemen
Hieronder worden alle toedieningssystemen gerekend waarbij de patiënt kamerlicht inademt
waaraan de zuurstof wordt toegevoegd. De zuurstof wordt toegediend via de onderstaande
systemen:
Neuscatheter: 1-5L
o Neusgang doorgankelijk houden (sinusitis)
o Van oorlel tot punt neus afmeten
o Dagelijks wissel neusgat en katheter
o Decubitus
o Bij lage trombo’s / antistolling geen neuskatheter
Neusbril: 1-5L
o Irritatie neus
o Decubitus
o Kan in de mond gelegd worden
Zuurstof masker: 5-10L
o Vervelend gevoel / onrust
o Decubitus neus / oren
o Maagsonde kan erbij gegeven worden, maar kan lekkage geven
o Onrust bij de patiënt door masker kan een benauwder gevoel geven
o Bemoeilijkt communicatie
o Bij een te lage flow kan CO2 niet goed worden afgeblazen
Non-rebreathing masker: 10/12-15L
o FiO2 60 tot 100%
o Reservoir eerst laten vullen
o Reservoir om een zo hoog mogelijke concentratie zuurstof in te ademen
Een nadeel van low flow systemen is dat de FiO2 niet kan worden bepaald en afhankelijk is van de
ventilatie van de patiënt. Omdat bij een patiënt het tidal volume en de frequentie pover het
algemeen niet constant zijn, is de toegediende FiO2 niet zeker. Zuurstof bij een low flow systeem
hoeft niet bevochtigd te worden.
High flow systemen
Bij high flow systemen kan een exacte FiO2 worden ingesteld. Bij deze systemen wordt gebruikt
gemaakt van een hoge flow zuurstof als aandrijvingskracht. De zuurstof moet wel worden
bevochtigd, omdat het natuurlijke bevochtigingssysteem wordt gebypasst indien de patiënt
geïntubeerd is.
Venturi masker: 3-15L
o FiO2 24 tot 60%
o Exacte FiO2 toediening
o COPD (voorkomen van teveel O2)
Nebulizer 5 of 8l
o FiO2 28 tot 98%
o Bevochtiging
o Heater
Optiflow tot 60L
o Weinig tot geen bijmenging van buitenlucht en wordt bevochtigd en verwarmd
o Kan een maximale PEEP van 7 mee worden opgebouwd, minimaal 2,5