Het oude Nabije Oosten (soms ook West-Azië of Midden-Oosten genoemd) van het
derde tot het eerste millennium was de thuisbasis van verschillende grote
beschavingen: de Sumeriërs, Akkadiërs, Babyloniërs, Assyriërs, Mitanniërs, Hethieten
en natuurlijk de Egyptenaren. Om verschillende historische redenen zijn de
laatstgenoemden het meest bekend van allemaal, maar de andere groepen waren niet
minder fascinerend wanneer we eenmaal kennis maken met hun geschiedenis en
cultuur.
Een beroemde primaire bron voor informatie over internationale betrekkingen in
het oude Nabije Oosten is het archief dat bekend staat als de Amarnabrieven. Deze
verzameling documenten, die in de veertiende eeuw v.o.j. op kleitabletten zijn
gegraveerd, werd ontdekt in verdachte omstandigheden op de Tell El-Amarna in Egypte,
dat korte tijd als hoofdstad van het oude Egypte fungeerde tijdens de heerschappij van
Achnaton (ook wel Akhenaten, r. 1353–1336 v.o.j.). De Amarnabrieven waren veelal in
Akkadisch spijkerschrift op kleitabletten geschreven (de internationale voertaal) en
bevatten diplomatieke correspondentie van Egyptische heersers met naburige leiders.
Het Amarna-archief bevat belangrijke bronnen voor het ‘concert der mogendheden’ in
de late Bronstijd; het corpus bevat brieven (waaronder verdragen, verzoekschriften om
militaire steun, huwelijksalliantie en uitwisseling van prestigegeschenken) tussen
grootmachten die elkaar door politieke verbanden in evenwicht hielden, zoals Assyrië,
Babylonië, Mittani of Hatti (zie Afb. 1.1 en 1.2). De Egyptenaren wisselden ook brieven
uit met vazalheersers uit Kanaän, maar deze verschilden in stijl en toon. De
diplomatieke correspondentie van het Amarna-archief is meer dan 3000 jaar oud, maar
bevat verhalen en concepten die herkenbaar zouden klinken binnen de moderne
politiek en internationale betrekkingen. Met het verstrijken van de tijd veranderden de
machtsverhoudingen in het oude Nabije Oosten. In het eerste millennium voor onze
jaartelling werd Assyrië de belangrijkste politieke entiteit in het Nabije Oosten, waardoor
de internationale betrekkingen tussen de grootmachten in de regio een andere wending
namen.
Assyrië, het gebied in noord-Mesopotamië aan de bovenloop van de Tigris, met
Ashur, Ninivé en Kalhu (Nimrud) als voornaamste steden, was letterlijk ‘het rijk van
Ashur’, de voornaamste god die in de hoofdstad resideerde en naar wie de stad was
genoemd. Assyrië had geen toegang tot de kust, had een relatief dunne bevolking en
een gebrek aan ambachtslieden die de fraaie producten konden maken die voor de
elites van Babylonië, Fenicië (Phoenicië) en andere streken beschikbaar waren. Ook
ontbrak het de Assyriërs aan enkele noodzakelijke grondstoffen zoals ijzer.
Vanaf het midden van de negende eeuw v.o.j. zetten de koningen van Assyrië een
agressieve politiek in, met als oogmerk de bronnen van economische welvaart van het
rijk te vergroten. Met een ongekend sterke en grote legermacht wisten de Assyrische
heersers de direct omringende gebieden te veroveren (zie Afb. 1.3). Zij mikten daarbij
eerst op het zuiden, op het ontwikkelde en rijke Babylon, noordelijk naar Klein-Azië en
westwaarts naar de kust van de Middellandse zee. Deze gebieden werden provincies
van het imperium van Assyrië en kregen dezelfde plichten als alle onderdanen van dit
rijk. Zij moesten soldaten leveren en bij toerbeurt voorzien in het onderhoud van de
tempels en de culten van de Assyrische goden.
Vervolgens richtten de Assyriërs hun expedities verder naar het zuidwesten, naar
Fenicië, Palestina en Egypte. De Assyrische legermacht was van een nog niet eerder
,vertoonde omvang, technische bekwaamheid en gewelddadigheid. Toch wisten de
Assyrische koningen dat zij een ver uitgestrekt imperium niet blijvend en doeltreffend
zouden kunnen bezetten met hun legers. Zij zochten daarom naar andere methoden om
grotere gebieden aan hun macht te onderwerpen. Enorm ingrijpend was hun
deportatiepolitiek waarbij bevolkingsgroepen uit veroverde gebieden naar een regio ver
weg in het imperium werden gedeporteerd; de leeggekomen gebieden werden dan weer
gevuld met gedeporteerden van elders. Enkele miljoenen mensen zijn zo in de loop van
de tijd verplaatst. De bedoeling van deze politiek was deels demoralisering en
versplintering van sociale cohesie, om de altijd dreigende opstanden tegen het harde
regime in de kiem te smoren, deels om het kernland Assyrië van de zo broodnodige
geschoolde werkers te voorzien. Zo werden de Arameeërs, oorspronkelijk woonachtig in
het huidige Libanon, naar centraal Mesopotamië gebracht. Omdat hun dialect voor vele
andere sprekers van Semitische talen gemakkelijk te begrijpen was, verspreidde het
Aramees zich snel en werd de gemeenschappelijke voertaal in het hele Midden-Oosten.
In de territoria buiten het kernland voerden de Assyrische koningen een gerichte
politiek. Zij sloten bilaterale verdragen met de vele grotere en kleinere koninkrijken en
stadstaten in de regio, onder ede, met de enorme Assyrische legermacht dreigend op de
achtergrond. Met deze verdragen werden kleinere koningen en stadsbestuurders in feite
tot vazallen gemaakt van de Assyrische koning: zij waren hem gehoorzaamheid en
tribuut verschuldigd, ook al bleven ze (afhankelijke) heersers in hun eigen gebied.
,
, Hoorcollege: Wat is Oude Geschiedenis?
Oude geschiedenis is wereldgeschiedenis. Het betreft een enorm geografisch gebied
(heel Afro-Eurazië), heeft geen Europees perspectief en behelst een grote temporele
afbakening (ca. 3000 v.o.j.-650 n.o.j.). Het eindigt met de opkomst van islamitische
rijken.
Oude geschiedenis is belangrijk om twee redenen: allereerst, veel zaken
(politiek, economisch, religieus, cultureel) zijn in de Oudheid ontstaan; als tweede, veel
zaken in de moderne tijd kunnen worden teruggevoerd tot de Oudheid. De Oudheid
vormt het culturele fundament onder moderne samenlevingen (in heel de wereld);
natiestaten voeren hun identiteit terug op een afstamming of erfenis van de Oudheid
(bijvoorbeeld in Griekenland). Dingen die in de Oudheid zijn ontstaan (religie,
godsdienstige systemen (confucianisme, hindoeïsme, boeddhisme, judaïsme,
christendom en islam), schrift, steden en imperia, ontstaan van globalisering met
(direct) cultuurcontact over land en zee), zijn nog steeds geldend en derhalve belangrijk
om te onderzoeken. Oudheid heeft een enorme invloed op hoge en populaire cultuur;
het is dan ook het meest afgebeelde onderwerp in de schilderkunst en architectuur tot
1800. Een goed voorbeeld hiervan is het Amerikaanse Congresgebouw, waarin de
origine van democratie afgebeeld werd middels een semi-Griekse stijl. Specifieker: de
Oudheid bestudeert thema’s die belangrijk zijn voor latere periodes (en zelfs voor het
heden!); niet alleen wát er wordt bestudeerd, maar ook de manier waarop. Specifieke
thema’s zijn bijvoorbeeld globalisering, migratie, culturele uitwisseling, verloop
cultuurcontact, vreedzame of gewelddadige interactie tussen volkeren, ontstaan van
culturele verandering, macht en ideologie, rol van religie in de maatschappij en politiek,
staatsvormingsprocessen, internationale betrekkingen, imperialisme, bovenstatelijke
systemen, burgerschap, ontstaan en verandering van genderrollen.
De Oudheid onderscheidt zichzelf van andere historische disciplines door zijn
niet-Eurocentrisch perspectief van de geschiedenis, ook heeft het nadruk op de lange
lijnen in de geschiedenis en grotere geografische verbanden. Daarnaast is het
multidisciplinariteit (geschiedenis, filologie en archeologisch), onder meer door gebruik
van archeologische, iconografische en tekstuele bronnen.
De zijderoute was ook van belang tijdens de Oudheid en de Middeleeuwen,
aangezien het oost en west met elkander verbonden; het is een verbindingsweg voor de
gebieden tussen oost en west. Dit heeft ook te maken met de handelsroutes (welllicht
eerst militaire routes geweest), gesticht door imperia. Hierbij waren niet per se routes
van belang, eerder de steden waar deze routes langs gingen. Godsdiensten verspreiden
zich middels deze routes (o.a. boeddhisme, islam, christendom) en er ontstaat handel;
hierdoor ontstaat cultuurcontact. Een voorbeeld hiervan was het glaswerk uit
Alexandrië (Egypte), gevonden in Afghanistan, afgebeeld met Griekse mythologie
(Europa op de Stier), die zich bevindt in Parijs (Frankrijk).
Hoorcollege: Steden en stedelijke cultuur
Een voorwaarde van het ontstaan van steden is het ontstaan van agrarisch surplus,
waardoor sedentaire cultuur mogelijk wordt. De eerste akkerbouw ontstond zo’n 10.000
jaar v.o.j. (ook wel de Neolithische Revolutie genoemd), in het gebergte in Noord-Irak,
Oost-Turkije en West-Iran met graansoorten die men kan eten, meenemen en kan
planten. Deze akkerbouw ontstaan in twee golven. De eerste golf was rond de
Vruchtbare Halve Maan, het Nijldal, de Indusvallei, China en Nieuw-Guinea (tussen