SAMENVATTING FARMACOLOGIE PARTIM I
FARMACODYNAMIEK
FARMACODYNAMIEK EN FARMACOKINETIEK
• Pharmacodynamiek = bepaalt de concentratie van geneesmiddel in doelwitorgaan. Hoe
hogere concentratie hoe meer effect.
• Pharmacokinetiek = bepaalt de concentratie van geneesmiddel in plasma in functie van
de tijd. Hoe snel wordt geneesmiddel uit lichaam verwijderd.
• Biologisch effect geneesmiddel ifv de tijd= Pharmacokinetiek /Pharmacodynamiek
(PK/PD)
• Geneesmiddel = small molecules ongeveer 400 dalton = 400g/mol
o Oraal goede absorptie => moet die klein zijn
• Alle antilichamen eindigen op mab
AANGRIJPINGSPUNT GENEESMIDDELEN
• Niet-specifiek = GM dat werkt aan de hand van de fysicochemische eigenschappen. Bv.
antacida: zouten toevoegen om te veel H+ te neutraliseren in maag => 1000x hogere
hoeveelheid dan andere GM.
• Specifiek = GM bindt op andere receptor zoals enzym/ proteïne/ kanaal etc. Bv. anti-
histaminica blokkeren histamine receptor zodat zuurproductie maag verlaagt.
o Specifiek GM heeft chemische selectiviteit => te maken met ruimtelijke
conformatie: structuur van GM is specifiek voor doelwit-molecule en lijkt ligand.
Bv. door afsplitsen 1 az of door spiegelen az (D-az wordt L-az)
o Specifiek GM heeft biologische specificiteit. Zal het ene orgaan wel inhiberen
maar het andere niet. Bv. angiotensine II komt voor in BV maar niet in GI. Men
1
, kan dus antagonist van angiotensine II nemen, geeft een effect in BV maar niet in
GI. (WELKE GM IS ANTAGONIST AGII)
• GM kunnen inwerken op
o Receptoren
o Ionenkanalen
o Enzymen
o transporteiwitten
• Agonist = activeert een receptor
• Antagonist = inactiveert een receptor
• Blokkers = inactiveert een ion-kanaal
• Modulator = activeert een ion-kanaal
• Inhibitor = inactiveert een enzym/ transporter
• Pro-drug => GM moet eerst in lever omgezet worden mbv enzymes en is pas dan actief
RECEPTOREN
Ken alle receptoren: type, reactietijd, plaats, transductie, versterker, 2e boodschapper en
voorbeelden.
Ligand-gated ion G-proteïn coupled receptor Kinase-linked Nucleaire receptor
kanaal Ionotropic Metabotropic receptor receptor
receptor
2
,Zeer snelle Tragere transmissie (sec) Tergend trage Tergend trage
transmissie (ms) transmissie ☺ transmissie ☺ (uren)
(uren)
In membraan In membraan In membraan In cytoplasma
Transductie is Transductie gebeurt via aan Transductie is Een nucleaire receptor
direct: ionen G-eiwit dat een cascade aan direct, maar zal binden met ligand
zorgen direct second messengers in gang dankzij de wanneer deze een
voor de- zet alvorens er een effect fosforylatie structuur hebben die
/hyperpolarisatie optreed. => adrenerge van proteïnen hun toelaat om door
=> belangrijk receptoren is er het nucleaire
voor neuronen amplificatie membraan te gaan.
Ken drie belangrijke G-
van het Dan is er weer
eiwitten:
signaal. Dan gentranscriptie (net
1. Gq = koppelt aan moet er als bij kinase-linked
phospholipase C gentranscripti receptor, daarom
(PLC), zorgt dat PIP2 e plaatsvinden hebben beide zo trage
wordt IP3 en DAG. IP3 en proteïne transmissie). Tot slot
zorgt voor vrijstelling synthese voor proteïne synthese.
Ca2+. een cellulair
effect.
2. Gs = activeert
adenylaatcyclase
(AC) zodat cAMP
verhoogd
3. Gi = inactiveert
adenylaatcyclase
zodat cAMP daalt.
Versterker zit in Versterker is een enzym Versterker zijn Versterker is
kanaal zelf (PLC, AC, GC) tyrosine transcriptie
kinasen
De 2e De 2e boodschappers zijn De 2e De 2e boodschapper is
boodschapper is hier het AC, cAMP, cGMP, boodschapper het mRNA en de
heir het IP3, DAG, Ca2+ die worden s zijn de P- expressie van eiwitten
ionenpotentiaal gestimuleerd door G-eiwit eiwitten
dat
verhoogd/verlaa
3
, gd en zo een
effect geeft
Bv. GABAA & Bv. mACh R & 𝛼- Bv. Insuline, Bv. Alle steroïden
nACh R adrenoreceptor & β- GF, (hormonen) &
adrenoreceptor interleukines, - corticoïden
‘Nibs’ (bijnierschorshormon
en)
ADRENERGE RECEPTOREN
• 𝛼-adrenoreceptor (𝛼1 en 𝛼2) & β-adrenoreceptor (β1 en β2) komen voor op vasculaire
gladde spiercellen en cardiomyocyten.
• Vasculaire gladde spiercel:
𝛼1 is gekoppeld aan Gq-eiwit.
Dus: activatie 𝛼1-receptor (adrenaline) => PLC activatie => PIP2 wordt IP3 en DAG =>> IP3
bindt SR => vrijstelling Ca2+ => doordat Ca2+ intracellulair stijgt => depolarisatie
membraanpotentiaal => volted-gated Ca2+-kanalen (VGCC) openen door depolarisatie =>
meer influx Ca2+ => Ca2+ bindt met calmoduline => Ca2+-cm activeert myosine light chain
kinase MLCK gefosforyleer=> contractie gladde spiercel
Vrijstelling Ca zorgt voor
spiercontractie gladde
spiercellen
β2 is gekoppeld aan Gs-eiwit
Dus: activatie AC => cAMP verhoogd => inhibeert contractie GSC BV.
4
FARMACODYNAMIEK
FARMACODYNAMIEK EN FARMACOKINETIEK
• Pharmacodynamiek = bepaalt de concentratie van geneesmiddel in doelwitorgaan. Hoe
hogere concentratie hoe meer effect.
• Pharmacokinetiek = bepaalt de concentratie van geneesmiddel in plasma in functie van
de tijd. Hoe snel wordt geneesmiddel uit lichaam verwijderd.
• Biologisch effect geneesmiddel ifv de tijd= Pharmacokinetiek /Pharmacodynamiek
(PK/PD)
• Geneesmiddel = small molecules ongeveer 400 dalton = 400g/mol
o Oraal goede absorptie => moet die klein zijn
• Alle antilichamen eindigen op mab
AANGRIJPINGSPUNT GENEESMIDDELEN
• Niet-specifiek = GM dat werkt aan de hand van de fysicochemische eigenschappen. Bv.
antacida: zouten toevoegen om te veel H+ te neutraliseren in maag => 1000x hogere
hoeveelheid dan andere GM.
• Specifiek = GM bindt op andere receptor zoals enzym/ proteïne/ kanaal etc. Bv. anti-
histaminica blokkeren histamine receptor zodat zuurproductie maag verlaagt.
o Specifiek GM heeft chemische selectiviteit => te maken met ruimtelijke
conformatie: structuur van GM is specifiek voor doelwit-molecule en lijkt ligand.
Bv. door afsplitsen 1 az of door spiegelen az (D-az wordt L-az)
o Specifiek GM heeft biologische specificiteit. Zal het ene orgaan wel inhiberen
maar het andere niet. Bv. angiotensine II komt voor in BV maar niet in GI. Men
1
, kan dus antagonist van angiotensine II nemen, geeft een effect in BV maar niet in
GI. (WELKE GM IS ANTAGONIST AGII)
• GM kunnen inwerken op
o Receptoren
o Ionenkanalen
o Enzymen
o transporteiwitten
• Agonist = activeert een receptor
• Antagonist = inactiveert een receptor
• Blokkers = inactiveert een ion-kanaal
• Modulator = activeert een ion-kanaal
• Inhibitor = inactiveert een enzym/ transporter
• Pro-drug => GM moet eerst in lever omgezet worden mbv enzymes en is pas dan actief
RECEPTOREN
Ken alle receptoren: type, reactietijd, plaats, transductie, versterker, 2e boodschapper en
voorbeelden.
Ligand-gated ion G-proteïn coupled receptor Kinase-linked Nucleaire receptor
kanaal Ionotropic Metabotropic receptor receptor
receptor
2
,Zeer snelle Tragere transmissie (sec) Tergend trage Tergend trage
transmissie (ms) transmissie ☺ transmissie ☺ (uren)
(uren)
In membraan In membraan In membraan In cytoplasma
Transductie is Transductie gebeurt via aan Transductie is Een nucleaire receptor
direct: ionen G-eiwit dat een cascade aan direct, maar zal binden met ligand
zorgen direct second messengers in gang dankzij de wanneer deze een
voor de- zet alvorens er een effect fosforylatie structuur hebben die
/hyperpolarisatie optreed. => adrenerge van proteïnen hun toelaat om door
=> belangrijk receptoren is er het nucleaire
voor neuronen amplificatie membraan te gaan.
Ken drie belangrijke G-
van het Dan is er weer
eiwitten:
signaal. Dan gentranscriptie (net
1. Gq = koppelt aan moet er als bij kinase-linked
phospholipase C gentranscripti receptor, daarom
(PLC), zorgt dat PIP2 e plaatsvinden hebben beide zo trage
wordt IP3 en DAG. IP3 en proteïne transmissie). Tot slot
zorgt voor vrijstelling synthese voor proteïne synthese.
Ca2+. een cellulair
effect.
2. Gs = activeert
adenylaatcyclase
(AC) zodat cAMP
verhoogd
3. Gi = inactiveert
adenylaatcyclase
zodat cAMP daalt.
Versterker zit in Versterker is een enzym Versterker zijn Versterker is
kanaal zelf (PLC, AC, GC) tyrosine transcriptie
kinasen
De 2e De 2e boodschappers zijn De 2e De 2e boodschapper is
boodschapper is hier het AC, cAMP, cGMP, boodschapper het mRNA en de
heir het IP3, DAG, Ca2+ die worden s zijn de P- expressie van eiwitten
ionenpotentiaal gestimuleerd door G-eiwit eiwitten
dat
verhoogd/verlaa
3
, gd en zo een
effect geeft
Bv. GABAA & Bv. mACh R & 𝛼- Bv. Insuline, Bv. Alle steroïden
nACh R adrenoreceptor & β- GF, (hormonen) &
adrenoreceptor interleukines, - corticoïden
‘Nibs’ (bijnierschorshormon
en)
ADRENERGE RECEPTOREN
• 𝛼-adrenoreceptor (𝛼1 en 𝛼2) & β-adrenoreceptor (β1 en β2) komen voor op vasculaire
gladde spiercellen en cardiomyocyten.
• Vasculaire gladde spiercel:
𝛼1 is gekoppeld aan Gq-eiwit.
Dus: activatie 𝛼1-receptor (adrenaline) => PLC activatie => PIP2 wordt IP3 en DAG =>> IP3
bindt SR => vrijstelling Ca2+ => doordat Ca2+ intracellulair stijgt => depolarisatie
membraanpotentiaal => volted-gated Ca2+-kanalen (VGCC) openen door depolarisatie =>
meer influx Ca2+ => Ca2+ bindt met calmoduline => Ca2+-cm activeert myosine light chain
kinase MLCK gefosforyleer=> contractie gladde spiercel
Vrijstelling Ca zorgt voor
spiercontractie gladde
spiercellen
β2 is gekoppeld aan Gs-eiwit
Dus: activatie AC => cAMP verhoogd => inhibeert contractie GSC BV.
4