Samenvatting Hoofdstuk 1: Launching Your Study of Communication Theory
Communicatie: the relational process of creating and interpreting messages that elicit a response.
1. Proces: communicatie is dynamisch, nooit eenmalig of afgesloten. Actie en reactie volgen elkaar
continu op, waardoor betekenissen steeds worden bijgesteld. Communicatie verloopt in een begin
(boodschap maken), een midden (overdracht met inhoud en relatie), en een einde (interpretatie).
MAAR dat einde is nooit absoluut: de reactie leidt weer tot een nieuwe boodschap. Het is dus een
continu proces van actie en reactie.
2. Relationeel: elk boodschap heeft een inhoudsniveau (wat er letterlijk gezegd wordt) en een
relatieniveau (hoe het wordt gezegd en wat dit zegt over de relatie). ALTIJD een relatieboodschap!
3. Creëren & interpreteren: communicatie omvat verbale en non-verbale signalen ((on)bewust).
Betekenis ontstaat pas door interpretatie, afhankelijk van context, cultuur en relatie. Zelfs stilte
communiceert ‘’You cannot not communicate´´ – Paul Watzlawick. Nooit afgesloten!
Theorie: a set of systematic, informed hunches about the way things work. Een theorie kan gezien worden als;
een manier om orde te scheppen in de complexiteit van communicatie.
- Hunches (vermoedens): theorieën zijn geen absolute waarheden, maar speculatieve
ideeën/hypotheses om iets uit te leggen.
- Informed hunches: ze zijn gebaseerd op onderzoek, literatuur en observatie; dus meer dan zomaar een
mening. Verantwoordelijkheid van wetenschappers om die hypotheses/vermoedens te toetsen met
onderzoek.
- Systematic: ideeën hangen samen en vormen een geheel dat orde schept in de complexiteit van
communicatie.
Kenmerken: theorieën zijn dynamisch en ontwikkelen zich door onderzoek en nieuwe inzichten.
Metaforen voor theorie:
- Net (Popper): een theorie probeert de werkelijkheid te ‘’vangen’’; hoe fijner het net, hoe specifieker en
toetsbaarder de theorie.
- Lens: een bril die bepaalt hoe je kijkt → belicht bepaalde aspecten maar sluit andere uit (gevaar van
relativisme): geen absolute waarheid, wat als waar wordt gezien afhangt van iemands perspectief.
- Kaart (map): een gids om complexe communicatie te begrijpen en te navigeren.
Geen enkele metafoor is volledig, samen laten ze zien hoe theorie ons helpt betekenis te geven aan
communicatie.
Communicatietheorie: verklaart hoe en wrm communicatie werkt en helpt in praktijk en relaties.
Communicatiewetenschap: interdisciplinair vakgebied dat communicatie bestudeert met inzichten uit o.a.
politiek, marketing, psychologie en informatica.
Sender: encode= boodschap maken/verpakken (woorden, gebaren, symbolen).
Channel: het medium waarlangs de boodschap gaat (spraak, app, email)
Receiver: decode= boodschap interpreteren
Encoding → message → decoding
1
,Hoofdstuk 2: Objective and Interpretive Approaches to Communication Theory
Objectieve benadering
- Gericht op meten, voorspellen en verklaren. = er is 1 waarheid; onafhankelijk van menselijk
interpretatie.
- Theorie helpt universele wetmatigheden te ontdekken.
- Analyseert oorzaak-gevolg (cause and effect) en effect op gedrag.
- Methode: empirisch en kwantitatief (experimenten, surveys, statistiek).
- Focus: effectiviteit en overtuigingskracht.
- Voorbeeld: Glenn Sparks analyseert een Budweiser-commercial op effect op voorkeur en verkoop
via het resonance principle (emoties beïnvloeden overtuiging).
Interpretatieve benadering
- Gericht op betekenis, context en waarden. = waarheid zien als subjectief.
- Theorie helpt betekenis te geven aan menselijke ervaringen: meaning making & understand.
- Analyseert culturele, symbolische en mythische lagen van communicatie.
- Methode: kwalitatief (tekstanalyse, observatie, interviews).
- Focus: betekenis, cultuur en waarden.
- Voorbeeld: Marthy Medhurst bekijkt dezelfde Budweiser-commercial als verhaal van geboorte-
dood-wedergeboorte, met culturele symboliek zoals christelijke verwijzingen.
- Onderzoekers:
o Critical theorists: analyseren hoe communicatie ongelijkheid en macht beïnvloedt.
o Social constructionists: bestuderen hoe taal en interactie sociale realiteit vormen (bv.
ontstaan van genderrollen).
Ze bestuderen hoe mensen hun werkelijkheid samen construeren door middel van taal en symbool.
• Hierbij speelt free will een belangrijke rol: mensen zijn geen passieve ontvangers van externe stimuli,
maar actieve deelnemers die hun eigen keuzes maken.
• De onderzoeksmethoden die hierbij horen zijn: kwalitatieve methods (qualitative) zoals, interviews,
observaties, tekstanalyse en etnografie.
Kernverschil:
- Objectief: Wat doet de boodschap met gedrag en resultaten?
- Interpretatief: Welke betekenis en waarden draagt de boodschap?
- Veel theorieën liggen op een continuum tussen objectief en interpretatief
Belangrijk: veel theorieën liggen tussen objectief en interpretatief in, niet puur aan één kant.
Metafoor van de appelboom (Mondriaan): Een theorie lijkt op zichzelf waardevol, maar krijgt meer betekenis
als je de achtergrond en traditie kent (objectief of interpretatief). Kern: theorie = schilderij, achtergrond =
ontwikkeling/benadering; samen geeft dit een vollediger begrip.
Vier dimensies van verschil tussen objectief en interpretatief:
1. Truth (waarheid):
o Objectief: waarheid bestaat onafhankelijk van mensen → empirisch te ontdekken.
▪ Vb.: Eratosthenes berekende de omtrek van de aarde via schaduwen en geometrie.
o Interpretatief: waarheid afhankelijk van betekenis en perspectief.
▪ Vb.: ethische discussie over vleesconsumptie vanuit boeren, milieuactivisten en artsen.
2
, 2. Human Nature (menselijke natuur):
- Objectief: gedrag wordt bepaald door oorzaken zoals genetica, opvoeding,
omstandigheden → voorspelbaar.
- Interpretatief: mensen hebben vrije wil en construeren hun eigen werkelijkheid.
3. Values in Research (waarden in onderzoek):
- Objectief: wetenschap moet waarde-neutraal zijn.
- Interpretatief: onderzoek is nooit neutraal; waarden spelen mee en kunnen bijdragen aan
maatschappelijke verandering.
4. Research Methods (onderzoeksmethoden):
- Objectief: zoekt universele wetten en oorzakelijke verbanden → kwantitatief (experimenten,
surveys, statistiek).
- Interpretatief: zoekt betekenis en context → kwalitatief (tekstanalyse, interviews,
etnografie).
Metafoor:
- Theorie als kaart (map) → objectief, voorspellend en precies.
- Theorie als lens → interpretatief, laat anders kijken naar werkelijkheid.
Belangrijke inzichten:
- Beide benaderingen zijn waardevol; geen “beter of slechter”.
- Sommige vragen passen beter bij objectief (oorzaak-gevolg), andere bij interpretatief (betekenis,
cultuur, waarden).
- Veel theorieën liggen ergens op een continuüm tussen objectief en interpretatief.
- Studenten ontwikkelen vaak een persoonlijke voorkeur voor een van beide benaderingen.
Interpretatieve onderzoekers:
1. Critical theorists: analyseren hoe communicatiemacht en ongelijkheid beïnvloedt.
2. Social constructivists: bestuderen hoe taal en interactie sociale realiteit vormen (bv. ontstaan van
genderrollen).
Vergelijking:
- Objectief → algemene patronen en wetten.
- Interpretatief → contextuele diepgang en begrip.
- Samen → rijker en completer beeld van communicatie.
Kernbegrippen Hoofdstuk 2:
- Objective approach: 1 waarheid, empirisch onderzoek.
- Interpretive approach: subjectief, contextgebonden.
- Truth: objectief of subjectief.
- Prediction/Control: doel objectief.
- Understanding/meaning-making: doel interpretatief.
- Quantitative methods: surveys, experimenten.
- Qualitative methods: interviews, etnografie.
- Determinism: gedrag gestuurd door externe krachten.
- Free will: mensen creëren eigen betekenis.
- Critical theorists: machtsstructuren en ongelijkheid.
- Social constructivist: taal/communicatie vormt werkelijkheid.
3