Hoorcollege 1
Wat is methodologie:
- Welke onderzoeksmethoden er zijn
- Voor wat voor soort onderzoeksvragen je ze wel en niet kan inzetten
- Hoe je onderzoeksmethoden “goed” zijn
- Goed of fout → betrouwbaarheid en validiteit
Wetenschappelijk onderzoek Alledaags onderzoek
Theorieën spelen een belangrijke rol Theorieën spelen minder belangrijke rol
Algemene uitspraken over de werkelijkheid Situatiegebonden en specifiek
Uitsluiten van zoveel mogelijk alternatieven Waarheid staat minder ter discussie
Doen van waarnemingen Grotere rol voor gevoel
Op systematische manier verkregen Niet altijd systematisch verzamelde kennis
Onderzoek
Experimenteel
- Oorzaak – gevolg (causaal verband)
- Variabele: eigenschap van objecten of personen die verschillende waarden
kan aannemen
- Onafhankelijke variabele (cause): de variabele die je manipuleert
- De waarden die de variabele kan aannemen noem je niveau’s
- Afhankelijke variabele (effect): de variabele waarop je het effect
verwacht (is afhankelijk van de onafhankelijke variabele)
- Gecreëerde situatie, min of meer kunstmatig, manipulatie
- Conditie 1 en 2 vergelijken → achteraf/conclusie
- Meetniveaus
- Nominaal: classificatie (geslacht, nationaliteit)
- Ordinaal: rangorde (weinig/gemiddeld/veel)
Interval: rangorde met gelijke intervallen (temperatuur in graden Celsius,
jaartallen, kloktijden) → hier zijn gemiddelde-berekeningen mogelijk
- Ratio: rangorde met gelijke intervallen en een natuurlijk nulpunt (aantal
klinker in de tekst, temperatuur in Kelvin → 0 K)
- Je kunt altijd een meetniveau “naar beneden”, maar je kunt geen meetniveau
“omhoog”
,Voorbereiding HC.2
Chapter 1 – Treadwell & Davis
Onderzoek bevat veel veronderstellingen en aannames en zeker bij
communicatieonderzoek zijn er een aantal veronderstellingen en aannames.
- Voorbeeld 1: “macht” en een “attitude” zijn dingen die je niet kan observeren, je kan
alleen het gedrag observeren en koppelen aan dit soort eigenschappen.
- Voorbeeld 2: kan je menselijk gedrag generaliseren? Oftewel kan je aannemen dat
je observaties betrekking hebben op een grotere groep.
- Voorbeeld 3: betrokkenheid van de onderzoeker
- Sta je heel dichtbij de groep? Dan zou je het gedrag (onbewust) kunnen beïnvloeden, maar zou je
wel een beter inzicht kunnen krijgen in het gedrag.
- Sta je ver van de groep af? Dan kan je wel heel goed objectief observeren.
- Voorbeeld 4: het doel of de reden van het onderzoek
- Voorbeeld 5: sommige aspecten van een vraag zijn belangrijker dan andere
Menselijke communicatie is ingewikkeld, maar er is een heel eenvoudig model wat de
grootste componenten van menselijke interactie laat zien:
- Bron: de aanbieder of initiator van inhoud
- Bericht: de inhoud van communicatie
- Medium: het voertuig voor communicatie-inhoud; bijvoorbeeld sociale media
- Ontvanger(s): de ontvanger(s) of consument(en) van informatie
- Geluid: externe informatie of afleidingen die een interactie kunnen verstoren
- Context: de relaties tussen individuen, de situatie en de culturele normen
PSA (public service advertisements) = gerichte communicatie gedesignd voor positief
gedrag
- Ze richten zich op onderwerpen van algemeen belang, zoals gezondheid, onderwijs,
veiligheid, het milieu en andere sociale zaken.
- PSA’s zijn doorgaans gebaseerd op en richten zich op een sterk, vaak alarmerend
feit of statistiek, zoals
- ‘Elke 51 minuten komt iemand om het leven bij een aan alcohol gerelateerd auto-
ongeluk’
- ‘In 2016 kwamen 3.450 mensen om bij auto-ongelukken waarbij afgeleide bestuurders
betrokken waren.'
- De creatieve uitdaging is om deze vaak ‘overkomt-andere-mensen’-statistieken te
relateren aan individuele mensen van een doelgroep.
Keuzes-proces bij onderzoek:
- The Field of Study – Wide or Narrow?
- The Researcher – Involved or Dispassionate?
- The Approach – Objective or Subjective?
- The Perspective – Your Questions or Their Answers?
- The Sample – Large or Small? (groep mensen)
- The Data – Quantitative or Qualitative?
- The Report – Subjective or Objective?
, Hoorcollege 2
Experiment = onderzoeksmethode die gebruikt wordt om een causaal verband tussen
twee variabelen aan te tonen.
- Causaal verband:
Voorwaarden van een causaal verband
1. Tijdsvolgorde
- Gebeurtenis X → Gebeurtenis Y
2. Co-variatie
- Als X verandert, verandert Y ook
3. Geen schijnbaar causaal verband
- Als X en Y allebei door een andere variabele (Z) veroorzaakt worden
- Correlationeel verband: als X en Y allebei tegelijk optreden, maar waarbij niet
geldt dat Y veroorzaakt wordt door X (dus eventueel door een andere variabele (Z))
veroorzaakt worden.
- Controlegroep = vergelijkingsgroep die de experimentele behandeling niet krijgt
- Manipulatie = de variabele die jij als onderzoeker varieert en waaraan de
deelnemers aselect (willekeurig) worden toegewezen.
- Soort onderzoeksvragen:
- Leidt X tot Y?
- Veroorzaakt X Y?
- Heeft X effect op Y?
- Wat is het effect van X op Y?
- Zijn X en Y causaal verbonden?
- Operationaliseren
= meetbaar maken (van een construct)
- Construct = een niet direct waarneembaar concept, indicatoren worden
samengesteld o.b.v. theorie en ervaring
- Keuze: hoe ga jij iets meten?