1. IPR algemeen
1.1 Inleiding
Begrip en functie van het internationaal privaatrecht
Het (privaat)recht verschilt van land tot land. Daarnaast storen rechtshandelingen en rechtsfeiten zich
niet aan landsgrenzen. Het ipr heeft ten doel de problemen die voortvloeien uit de samenloop van
nationale rechtsstelsels bij internationale privaatrechtelijke rechtsverhoudingen te normeren.
De drie hoofdonderdelen van het ipr:
Het internationale bevoegdheidsrecht: dit deelgebied bevat regels m.b.t. de vraag welke zaken met
een internationaal karakter de nationale rechter mag berechten en welke niet. Het internationale
bevoegdheidsrecht bakent aldus de internationale bevoegdheid van de nationale rechter af;
Het conflictenrecht: dit deelgebied geeft aan door welke rechtsregels rechtsverhoudingen met een
internationaal karakter worden beheerst;
Het recht inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen: dit
deelgebied bevat regels m.b.t. de vraag onder welke voorwaarden en in welke omvang
rechtskracht kan worden toegekend aan buitenlandse rechterlijke beslissingen en, in geval van
veroordelende beslissingen, onder welke voorwaarden en op welke wijze die buitenlandse
beslissingen kunnen worden ten uitvoer gelegd.
Een vierde hoofdonderdeel dat kan worden onderscheiden is het internationale rechtshulp. Het
gaat hierbij om regelingen waarbij staten zich over en weer verplichten elkaar hulp en bijstand
te verlenen op bepaalde terreinen van het internationale privaatrechtelijke rechtsverkeer, zoals
bv. bij grensoverschrijdende betekening (Haags Betekeningsverdrag 1965).
Niet tot het ipr worden gerekend de privaatrechtelijke rechtsvergelijking, het privaatrechtelijke vreemdelingenrecht,
het eenvormig privaatrecht en het interregionaal (per regio verschillende rechtsstelsels) of interpersoneel
privaatrecht (per bevolkingsgroep verschillende rechtsstelsels).
Elk land heeft zijn eigen regels van ipr en is in beginsel vrij het ipr naar eigen goeddunken in te
richten. In zoverre is ipr geen internationaal recht, maar nationaal recht. Over de inrichtingen van het
ipr zegt het volkenrecht niets. Wel pleegt men aan te nemen dat een staat die in het geheel geen ipr-
regels kent, in strijd handelt met het volkenrecht. Het volkenrecht is van belang wanneer staten zich bij
internationale verdragen verbinden tot bepaalde voorzieningen op het gebied van het ipr, zoals
eenmaking van conflictregels. De wijze van totstandkoming en inwerkingtreding van deze verdragen,
de uitleg van bepalingen, de samenloop van verdragen enz. worden beheerst door het volkenrecht,
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969. Toepassing van buitenlandse
rechtsregels die strijdig zijn met het volkenrecht kan op zichzelf een schending van het volkenrecht
opleveren en om deze reden, al dan niet met een beroep op de openbare orde, achterwege gelaten
worden. Daarnaast stelt het volkenrecht t.a.v. publiekrechtelijke wetgeving in het kader van de
voorrangregels zekere grenzen aan de wetgevende bevoegdheid van staten.
Het toepassingsgebied van het ipr omvat in beginsel slechts rechtsverhoudingen met een internationaal
karakter. Het onderscheidend criterium dient gezocht te worden in de feitelijk-geografische aspecten
aan de rechtsverhouding, zoals de woonplaats, nationaliteit, plaats van handeling, plaats van ligging
van de goederen enz. Wijzen al deze feitelijke aspecten in de richting van één land, dan is de
rechtsverhouding nationaal van karakter. Wijzen zij in de richting van verschillende landen, dan heeft
de rechtsverhouding een internationaal karakter (geografische benadering). Bij de afgrenzing van het
internationale geval kan ook worden gekeken naar de geldingspretenties, toepassingsaanspraken van
rechtsstelsels de relevante vraag is dan of de rechter van meer dan één land bevoegdheid zou kunnen
pretenderen en meer dan één rechtsstelsel toepassing zou kunnen verlangen (juridische benadering).
Bronnen van het Nederlandse internationaal privaatrecht
Ipr-regels die voortvloeien uit nationale bron, dus uit de Nederlandse wet of uit Nederlands
ongeschreven recht, worden aangeduid als regels van commuun ipr. Het Nederlandse ipr wordt
gekenmerkt door een grote bronnenverscheidenheid, zoals ongeschreven recht, wettelijke regelingen,
,verdragen en Europese verordeningen. De bronnenverscheidenheid roept vragen op naar de onderlinge
afbakening en rangorde van de rechtsbronnen. Bovendien compliceert de bronnenverscheidenheid de
rechtsvinding in het ipr. Bij de uitleg van ipr-regels zullen, al naar gelang de bron van de regeling,
verschillende interpretatiemethoden in acht genomen moeten worden. De uitleg van ipr-regels uit
nationale bron vindt in het algemeen plaats met behulp van de gebruikelijke interpretatiemethoden die
gehanteerd worden bij de uitleg van andere regels uit nationale bron, zoals de wetshistorische
interpretatiemethode. Maar bij de uitleg van ipr-regels kunnen de gebruikelijke interpretatiemethoden
niet zonder meer worden toegepast. De regel is niet tot stand gekomen in de traditie of de context van
een bestaand ipr-systeem, maar vormt veelal de uitkomst van een compromis tussen verschillende
systemen. Het verdrag of de Europese verordening waarin de regel is opgenomen, vormt als het ware
een autonome juridische eenheid, bij de toepassing waarvan de rechter zich los moet maken van de
systematiek en het begrippenstelsel van zijn eigen recht. Een verdragsautonome resp.
verordeningsautonome uitleg is aangewezen.
Bovendien brengt het specifieke doel van internationale regelingen – het streven naar rechtseenheid –
mee dat bij de uitleg van een ipr-regel uit internationale bron bijzondere betekenis toekomt aan de
rechtsvergelijkende interpretatiemethode. Bij deze methode wordt bij de uitleg van de internationale
regeling rekening gehouden met de opvattingen die worden gehuldigd in de rechtspraak van de andere
staten die partij zijn bij de internationale regeling, waardoor de rechtseenheid wordt bevorderd, art. 31-
33 Verdrag van Wenen.
Het ongeschreven recht speelt slechts nog op het gebied van de erkenning van buitenlandse vonnissen een belangrijke rol.
De regeling van het conflictenrecht in Boek 10 BW en de regeling van het internationale
bevoegdheidsrecht in Boek 1 van Rv laten de gelding van verdragen en Europese verordeningen op
het terrein van het ipr onverlet, ar. 10:1 BW en art. 1 Rv. Binnen de Nederlandse rechtsorden, waarin
het gematigd monistische stelsel wordt gehuldigd, art. 93 en 94 Gw, gaan Nederland bindende
verdragen en Europese verordeningen voor boven de wet. Het conflictenrecht en het internationaal
bevoegdheidsrecht heeft daarom een subsidiair karakter: zij komt alleen tot gelding indien en voor
zover verdragsregelingen of Europese verordeningen niet van toepassing zijn; de nationale ipr-
wetgeving vult de leemten op, bv. op het gebied van afstamming en het goederenrecht.
De Haagse Conferentie voor Internationaal privaatrecht is de belangrijkste internationale organisatie
die zich bezighoudt met het tot stand brengen van ipr-verdragen. De Haagse Conferentie kent ruim
tachtig lidstaten en stelt zich ten doel de voortschrijdende eenmaking van regels van internationaal
privaatrecht. De Internationale Commissie van de Burgerlijke Stand is een samenwerkingsverband van
een aantal Europese staten dat werkzaam is op het terrein van het personen- en familierecht (zie CIEC-
Overeenkomsten). Ook de Raad van Europa heeft een aantal verdragen tot stand gebracht die direct of
indirect van belang zijn voor het ipr.
Van groot belang is de ipr-regelgeving die tot stand is en wordt gebracht in het kader van de EU.
Ingevolge art. 81 VWEU kan de EU d.m.v. verordeningen regelgevend optreden op nagenoeg het
gehele terrein van zowel het formele als het materiële ipr.
De ipr-verordeningen zijn niet steeds voor alle lidstaten van toepassing. Denemarken heeft bedongen niet deel te nemen aan
de o.b.v. (thans) art. 81 VWEU genomen maatregelen, terwijl Ierland en de UK hebben bedongen per genomen maatregel te
besluiten of zij daaraan deelnemen. Voorts zijn ipr-verordeningen die tot stand zijn gekomen in het kader van ‘nauwere
samenwerking’ in de zin van art. 326 e.v. VWEU optioneel.
Afbakening en rangorde
Bij samenloop van een ipr-regel uit internationale bron en een ipr-regel uit nationale bron gaat de
internationale regel in beginsel voor. Verdragsbepalingen die naar hun inhoud eenieder kunnen
verbinden hebben immers ingevolge het in Nederland gehuldigde gematigd monistische stelsel
voorrang boven bepalingen van nationaal recht. De voorrang van Europese regelingen vloeit (mede)
voort uit het Unierecht.
,Bij samenloop van ipr-regels uit verschillende internationale bronnen wordt de onderlinge afbakening
en rangorde bepaald door hetgeen de desbetreffende internationale verdragen of regelingen daarover
zelf aan voorzieningen bevatten.
Bij gebreke van dergelijke voorzieningen wordt de onderlinge afbakening en rangorde bepaald door de
algemene regels van het volkenrecht dienaangaande zoals deze zijn gecodificeerd in art. 30 Verdrag
van Wenen.
Om vast te kunnen stellen dat sprake is van een daadwerkelijke samenloop van internationale
regelingen dient men scherp voor ogen te houden wat de toepassingsgebieden van de betrokken
regelingen zijn. Daarbij dient het volgende onderscheid te worden gemaakt:
a. Het materiële toepassingsgebied: betreft de door de regeling bestreken onderwerpen, de
afbakening van de regeling ratione materiae.
Voorbeeld: het materiële toepassingsgebied van het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 betreft ‘de wet welke van
toepassing is op burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer’. Wat het ipr
betreft regelt het verdrag dus alleen de vraag naar het toepasselijke recht.
b. Het formele toepassingsgebied: het naar personele en/of territoriale criteria bepaalde ruimtelijke
toepassingsgebied van de regeling.
Voorbeeld: het formele toepassingsgebied van de bevoegdheidsregeling van de Brussel I bis-Verordening betreft
rechtsvorderingen ingesteld tegen een verweerder die, ongeacht zijn nationaliteit, woonplaats heeft op het grondgebied
van een lidstaat. De vraag of de rechter bevoegd is om kennis te nemen van een rechtsvordering tegen een Duitser die in
Zwitserland woont valt dus buiten het formele toepassingsgebied van de regeling van de Brussel I bis-Verordening,
terwijl de bevoegdheidsvraag m.b.t. een rechtsvordering tegen een Zwitser die in Duitsland woont daarbinnen valt .
c. Temporele toepassingsgebied: betreft de overgangsrechtelijke voorzieningen van de regeling.
Voorbeeld: de Rome I-Verordening is van toepassing op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten,
art. 28.
Samenloop doet zich slechts voor indien de concrete casus valt binnen zowel het formele, het
materiële als het temporele toepassingsgebied van twee of meer internationale regelingen.
1.2 Conflictenrecht
Het conflictenrecht schrijft voor welk recht toegepast wordt op rechtsverhoudingen met een
internationaal karakter, het eigen recht of een buitenlands recht. De conflictregel dient tevens tot
richtsnoer bij de erkenning van de rechtsgeldigheid van in het buitenland tot stand gekomen
rechtsverhoudingen. Het door de conflictregel als toepasselijk aangewezen recht is de lex causae.
Ingevolge art. 10:2 BW is de rechter gehouden de regels van conflictenrecht ambtshalve toe te passen.
Het conflictenrecht valt derhalve binnen het bereik van art. 25 Rv, welk artikel de rechter voorschrijft
ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen.
Dit betekent dat, indien de rechter vaststelt dat de hem voorgelegde zaak een internationaal karakter draagt, hij het
conflictenrecht zal moeten toepassen, ook al hebben partijen over de vraag naar het toepasselijke recht gezwegen.
HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0632, NJ 2003/344 (Universal/Balunan): de regels van
conflictenrecht zijn, anders dan de regels van internationaal bevoegdheidsrecht, in processuele zin niet
van openbare orde.
De conflictregel
Er zijn drie soorten conflictregels te onderscheiden:
a. Eenzijdige conflictregel/onvolkomen conflictregel: ziet uitsluitend op het internationale
geldingsbereik van het eigen recht en zegt niets over de eventuele toepasselijkheid van vreemd
recht.
Voorbeeld: art. 10:149 BW. Dit artikel geeft aan wanneer Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van een
nalatenschap, maar bepaalt niets over de toepasselijkheid van buitenlands recht.
Heeft de eenzijdige conflictregel betrekking op het internationale geldingsbereik van slechts een
enkele wettelijke regel of regeling, dan spreekt men wel van ‘scope-rules’ of ‘reikwijdteregels’.
Voorbeeld: art. 4, lid 2 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze bepaling geeft aan wat de internationale
werkingssfeer van deze wet is.
b. Meerzijdige conflictregel/verwijzingsregel: heeft betrekking op zowel het eigen als het vreemde
recht. De meerzijdige conflictregel wijst de internationale rechtsverhouding toe aan een bepaald
, rechtsstelsel, ongeacht de herkomst van dat rechtsstelsel. Eigen en vreemd recht zijn voor de
werking van de meerzijdige conflictregel gelijkwaardig.
Voorbeeld: art. 3 van het Haags Verkeersongevallenverdrag. De bepaling luidt: ‘De van toepassing zijnde wet is de
interne wet van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden’.
c. Materiële conflictregel: regelt de internationale rechtsverhouding of een aspect daarvan
rechtstreeks. De materiële conflictregel lost het internationale wetsconflict op, niet door het toe te
wijzen aan één van de bij het geval betrokken rechtsstelsels, maar door zelf de materiële norm te
geven en daardoor een mogelijk wetsconflict vóór te zijn.
Voorbeeld: art. 25 Brussel I bis-Verordening. In deze bepaling wordt de forumkeuzeovereenkomst geregeld. De vraag
aan welke geldigheidsvereisten een zodanige overeenkomst moet voldoen wordt niet verwezen naar enig bij de
overeenkomst betrokken rechtsstelsel, doch rechtstreeks door art. 25 zelf beantwoord.
De meerzijdige conflictregel/verwijzingsregel
De belangrijkste conflictregel is de meerzijdige conflictregel. De meerzijdige conflictregel lost het
internationale wetsconflict op door de internationale rechtsverhouding ter regeling toe te delen aan, te
verwijzen naar, één van de bij die rechtsverhouding betrokken nationale rechtsstelsels. Hoe het als
toepasselijk aangewezen rechtsstelsel vervolgens de rechtsverhouding regelt, is voor het
conflictenrecht zonder betekenis. Als de rechtsverhouding eenmaal is ‘thuisgebracht’, is het
conflictenrecht uitgewerkt.
De kenmerken van de meerzijdige conflictregel:
Neutraal, omdat alle rechtsstelsels, ongeacht hun herkomst, op voet van gelijkwaardigheid van
toepassing komen. De voorwaarden om voor toepassing in aanmerking te komen zijn voor eigen
en vreemd recht dezelfde;
Indirect, omdat hij niet rechtstreeks de internationale rechtsverhouding regelt, doch ermee volstaat
de rechtsverhouding ter regeling toe te delen aan één van de bij die rechtsverhouding betrokken
rechtsstelsels. Na de verwijzing treedt het conflictenrecht terug;
Abstract. In de eerste plaats omdat de inhoud van de betrokken rechtsstelsels voor de vraag naar
welk rechtsstelsel de internationale rechtsverhouding verwezen dient te worden, zonder betekenis
is. In de tweede plaats omdat van alle aanknopingspunten van de rechtsverhouding met de
verschillende daarbij betrokken rechtsstelsel in beginsel slechts één beslissend is voor de vraag
aan welk rechtsstelsel de rechtsverhouding ter regeling zal worden toegedeeld.
Drie aspecten van de meerzijdige conflictregel:
De verwijzingscategorie (het onderwerp van de verwijzing): betreft de soort rechtsverhoudingen
of rechtsfeiten waarop de conflictregel betrekking heeft. Zo is bv. ‘ontbinding van het huwelijk of
scheiding van tafel en bed’ de verwijzingscategorie van de conflictregel van art. 10:56 BW;
De aanknopingsfactor (de norm van de verwijzing): legt de verbinding tussen de concrete
internationale rechtsverhouding en het daarop toe te passen rechtsstelsel. De aanknopingsfactor
kan verschillende gedaanten aannemen:
a) Objectieve en subjectieve aanknopingsfactoren: bestaat de aanknopingsfactor uit een feitelijk-
geografisch gegeven, zoals de plaats waar de rechtshandeling of het rechtsfeit heeft
plaatsgevonden, de plaats van ligging van de goederen, de nationaliteit of woonplaats van de
betrokken personen, dan spreekt men van een objectieve aanknopingsfactor (objectieve
conflictregel). Van subjectieve aanknopingsfactoren wordt gesproken wanneer de aanwijzing
van het toepasselijke recht geheel of gedeeltelijk aan de betrokken partijen wordt gelaten
(rechtskeuzebevoegdheid), bv. art. 3 Rome I-Verordening;
b) Enkelvoudige en samengestelde aanknopingsfactoren: de enkelvoudige aanknopingsfactor
bestaat uit slechts één aanknopingspunt, bv. art. 10:127 BW. Een samengestelde
aanknopingsfactor is opgebouwd uit meerdere aanknopingspunten. Men onderscheidt:
i) Cumulatief samengestelde aanknopingsfactor: indien de in de conflictregel gebezigde
aanknopingspunten telkens in combinatie, dus cumulatief, naar hetzelfde land dienen
te verwijzen, wil het rechtsstelsel van dat land toepasselijk zijn, bv. art. 4 van het
Haags Productaansprakelijkheidsverdrag 1973.