5.3.1 - ARGUMENTATIELEER
19 - overtuigen............................................................................................................................... 2
20 - argumentatiestructuren...........................................................................................................3
21 - argumentatieschema’s............................................................................................................ 4
22 - drogredenen........................................................................................................................... 5
, 19 - overtuigen
Om je zin te krijgen kan je anderen bedreigen, manipuleren, chanteren of geweld uitoefenen. Dit
zijn effectieve, maar onetische manieren. Er zijn ook ethische manieren om anderen over te halen.
Bij argumentatie probeer je een ander over te halen met taal. Het standpunt is hetgene waar je
de ander van wil overtuigen in een betoog. Argumenten zijn uitspraken die een mening of
standpunt ondersteunen, of juist aantonen dat een (andere) mening onjuist is. Woorden zoals
‘omdat’, ‘want’, ‘aangezien’ en ‘immers’ geven aan dat er een argument volgt. Alle argumenten
bij elkaar noem je de argumentatie, het betoog of de redenering.
Een tegenargument is een uitspraak die laat zien waarom een standpunt onjuist of minder
aanvaardbaar is. Met een weerlegging ontkracht je juist een argument door te laten zien dat het
onjuist of onaanvaardbaar is. Een tegenargument richt zich op een standpunt, terwijl een
weerlegging zich richt op een argument. Zo worden de zwaktes van een argumentatie blootgelegd.
Hierop kan je je anticiperen door kritisch te kijken naar je eigen argumenten.
Van een feitelijke uitspraak is vast te stellen of hij waar of onwaar is. Van een waarderende
uitspraak is dat niet vast te stellen; het behelst een oordeel van wat goed of slecht is. Zowel
standpunten als argumenten kunnen feitelijk óf waarderend zijn.
Om uit een meningsverschil te komen kan men het meningsverschil oplossen of beslechten. Bij
een oplossing zijn beide partijen akkoord gegaan met een gemeenschappelijke oplossing na een
discussie; er is een (nieuw) standpunt waarin beide partijen zich voldoende in herkennen. Om
hiervoor te zorgen moet het gesprek constructief zijn: gericht op de oplossing. Wel is dit vaak een
sub-optimale oplossing voor beide partijen. Bij een beslechting wordt een derde partij aangewezen
die uitspraak doet wie gelijk heeft over het meningsverschil. Dan blijft het meningsverschil
bestaan, aangezien het niet opgelost is, en dus moet een van de partijen zich neerleggen bij de
uitkomst.
19 - overtuigen............................................................................................................................... 2
20 - argumentatiestructuren...........................................................................................................3
21 - argumentatieschema’s............................................................................................................ 4
22 - drogredenen........................................................................................................................... 5
, 19 - overtuigen
Om je zin te krijgen kan je anderen bedreigen, manipuleren, chanteren of geweld uitoefenen. Dit
zijn effectieve, maar onetische manieren. Er zijn ook ethische manieren om anderen over te halen.
Bij argumentatie probeer je een ander over te halen met taal. Het standpunt is hetgene waar je
de ander van wil overtuigen in een betoog. Argumenten zijn uitspraken die een mening of
standpunt ondersteunen, of juist aantonen dat een (andere) mening onjuist is. Woorden zoals
‘omdat’, ‘want’, ‘aangezien’ en ‘immers’ geven aan dat er een argument volgt. Alle argumenten
bij elkaar noem je de argumentatie, het betoog of de redenering.
Een tegenargument is een uitspraak die laat zien waarom een standpunt onjuist of minder
aanvaardbaar is. Met een weerlegging ontkracht je juist een argument door te laten zien dat het
onjuist of onaanvaardbaar is. Een tegenargument richt zich op een standpunt, terwijl een
weerlegging zich richt op een argument. Zo worden de zwaktes van een argumentatie blootgelegd.
Hierop kan je je anticiperen door kritisch te kijken naar je eigen argumenten.
Van een feitelijke uitspraak is vast te stellen of hij waar of onwaar is. Van een waarderende
uitspraak is dat niet vast te stellen; het behelst een oordeel van wat goed of slecht is. Zowel
standpunten als argumenten kunnen feitelijk óf waarderend zijn.
Om uit een meningsverschil te komen kan men het meningsverschil oplossen of beslechten. Bij
een oplossing zijn beide partijen akkoord gegaan met een gemeenschappelijke oplossing na een
discussie; er is een (nieuw) standpunt waarin beide partijen zich voldoende in herkennen. Om
hiervoor te zorgen moet het gesprek constructief zijn: gericht op de oplossing. Wel is dit vaak een
sub-optimale oplossing voor beide partijen. Bij een beslechting wordt een derde partij aangewezen
die uitspraak doet wie gelijk heeft over het meningsverschil. Dan blijft het meningsverschil
bestaan, aangezien het niet opgelost is, en dus moet een van de partijen zich neerleggen bij de
uitkomst.