Naam = _______________________________________
Stof Leerdoel Gehaald Bewijs (som)
VK A Je kent het woord frequentie (aantal keer dat iets voorkomt)
VK B Je kunt het gemiddelde, de mediaan en de modus van getallen in een frequentietabel bepalen.
1A Je kunt het eerste kwartiel (Q1) en het derde kwartiel (Q3) bepalen.
1B Je kunt de spreidingsbreedte berekenen
1B Je kunt de kwartielafstand berekenen
2A Je weet welke gegevens je nodig hebt om een boxplot te tekenen
2A Je kunt een boxplot tekenen boven een getallenlijn
2B Je weet dat elk gebied van de boxplot 25% van de resultaten bevat
2B Je kunt een boxplot aflezen.
2B Je kunt schatten met behulp van de boxplot.
3 Je weet dat je paragraaf 3 niet hoeft te leren voor deze toets
4A Je kunt een boomdiagram tekenen en hieruit het aantal mogelijkheden aflezen.
4A Je kunt ook een wegendiagram tekenen.
4B Je kunt de vermenigvuldigingsregel gebruiken als er EN in de beschrijving staat.
4B Je schrijft eerst op wat je gaat berekenen, voordat je de getallen invult.
4C Als je iets niet opnieuw mag gebruiken, weet je dat er daardoor steeds één mogelijkheid af gaat per keuze.
4C Je kunt zelf bepalen of je iets wel of niet opnieuw kunt gebruiken.
4D Je weet wanneer je moet optellen (OF) en wanneer je moet vermenigvuldigen (EN)
5B Je kunt een dobbelstenenrooster maken voor de SOM van de ogen van twee dobbelstenen, maar ook PRODUCT
5B Je kunt de kans berekenen met behulp van de definitie van Laplace: goede mogelijkheden/alle mogelijkheden
5B Je schrijft eerst tussen haakjes P(…) welke kans je gaat berekenen.
6 Je weet dat je Excel niet hoeft te beheersen.
X Je weet dat het voor een wiskundetoets belangrijk is om opgaven te oefenen.