Paragraaf 1: Zwakke plekken van de Republiek van Weimar
Tijdens de laatste dagen van WO1 wordt er in het Duitse keizerrijk De Republiek van Weimar uitgeroepen.
Dit was een wankele republiek vanwege weinig vertrouwen van de bevolking in de slechte economie.
De democratie werkt niet door:
- De KPD / communisten die alleen propaganderen voor zichzelf
- Nationalisten en conservatieven die het keizerrijk terug willen uit angst voor de KPD
- Teleurgestelde ex-soldaten die geen vertrouwen hebben
De dolkstootlegende (=het Duitse leger was tijdens WO1 niet door de vijand verslagen, maar door
binnenlandse verraders van socialisten, communisten en Joden).
Verdrag van Versailles 1919 (=vredesverdrag waarin Duitsland de schuld kreeg van de oorlog en daarom
herstelbetalingen opgelegd kreeg, grondstofrijke gebieden moest afstaan en zich ontwapenen). België en
Polen kregen een deel van Duitsland, de Geallieerden kregen de Duitse koloniën en Frankrijk kreeg Elzas-
Lotharingen terug nadat in 1871 door Duitsland was geannexeerd.
1923: Frankrijk en België bezetten het Ruhrgebied waarop de Duitse arbeiders moesten doorwerken → Daarom
komen zij in verzet → de Duitse regering verhoogt lonen → hyperinflatie en economische crisis.
Een aantal jaar later bloeit de Duitse economie wat op door de verzoeningspolitiek met Frankrijk en het
Dawesplan in 1924 (=een lening aan Duitsland vanuit de VS om de opbouw van de economie te stimuleren).
Paragraaf 2: Nazi’s profiteren van de economische crisis in 1923
1929: De Amerikaanse Beurskrach
(=de prijzen van de aandelen op Wall Street dalen opeens heel sterk met als gevolg een economische crisis,
faillissementen, werkloosheid en een daling van productie en handel).
De crisis sloeg over naar andere landen en vooral naar Duitsland. Daarom vroeg de VS de leningen aan
Europese landen terug → Duitsland belandt in een nog grotere crisis die ook politiek doorzet: de Republiek van
Weimar valt uit elkaar in 1930 doordat zij geen oplossingen konden vinden voor de crisis.
Artikel 48 van de Grondwet wordt ingezet (=het kabinet kan bij een noodtoestand regeren met
noodverordeningen, getekend door de Rijkspresident → de Rijkskanselier + president)
Van deze crisis profiteert de NSDAP / Nationalsozialistische Deutsche ArbeiterPartij (=politieke partij o.l.v.
Adolf Hitler die wordt opgericht in 1920 met als aanhangers nazi’s. Ze beloofden het land welvaart d.m.v. een
totalitaire ideologie (=de staat heeft volledige controle op het dagelijks leven van het volk)).
Kenmerken fascisme:
- Tegen persoonlijke vrijheid en klassenstrijd, want mensen zijn niet gelijk
- Het belang van de eigen groep wordt vooropgesteld
- Nationalistisch met 1 leider
- 1 corporatieve staat (=samenleving moet worden georganiseerd in beroepsgroepen).
- Volksgemeinschaft (= het streven alle bevolkingslagen te verenigen om het doel te bereiken).
- Geweld wordt gestimuleerd
- Vrouwen moeten kinderen voortbrengen en voor het gezin zorgen
Extra kenmerken van het Duitse fascisme:
1. De rassenleer
o 1 hoogwaardig ras (Arisch, blanke volk van Duitsland)
o Minderwaardige ras (Slavische volkeren en gekleurde bevolking)
2. Verderfelijke rassen (Zigeuners en Joden)
Lebensraum in Oost-Europa (=Hitler wil leefruimte voor Germaanse ras veroveren).