Neuropsychologie
Oefententamen
periode 1
College 1 ~ Onderzoeksmethoden
1. Welke methode wordt wel eens gebruikt om mensen met bijv. Parkinson of
Obsessief Compulsieve Stoornis te helpen?
A. EEG
B. TMS
C. DTI
D. DBS
2. De relatie tussen gedrag en hersenen kan bestudeerd worden door middel
van:
A. Een EEG apparaat
B. Een MRI scanner
C. Een TMS apparaat
D. Alle antwoorden zijn juist
3. Welke van deze methoden wordt WEL gebruikt om de elektrische activiteit
van het brein in kaart te brengen?
A. Zowel TMS als DBS
B. TMS
C. EEG
D. DBS
4. Isa van 8 jaar doet mee aan een MRI onderzoek. Ze vindt het erg
spannend. Wat kan zij waarschijnlijk beter niet meenemen de scanner-
ruimte in?
A. Haar fluffy konijnenknuffel
B. Haar stressballetje
C. Haar armbandje
D. Haar moeder
5. Als iemands EEG een platte lijn wordt, geeft dat aan dat diegene:
A. In een coma is beland
B. In slaap is gevallen
C. Hersendood is
D. Een epileptische aanval heeft
6. Dr. Bertram wil een onderzoeksproject doen waarbij ze de grootte van
verschillende hersenstructuren wil bepalen over de hele levensduur
(kinderen, volwassenen, ouderen). Welke van onderstaande praktische
overwegingen moet Dr. Bertram meenemen in het plannen van dit project?
A. Jonge kinderen hebben moeite met stil liggen voor een langere periode
B. MRI onderzoeken zijn erg duur
C. MRI onderzoeken zijn niet-invasief
D. Alle antwoorden zijn correct
7. Bij het maken van een functionele MRI scan vangt het MRI apparaat het
volgende op:
A. De richting waarin waterstofmoleculen zich bewegen
B. Elektrische signalen (communicatie) tussen neuronen
C. De verandering in het zuurstofgehalte van het bloed op specifieke plekken in
het brein
D. De energie die vrijkomt bij het terugvallen van waterstofatomen naar een
lagere energietoestand
, College 2 ~ Anatomie
8. Welke letter wijst naar de Amygdala?
A. A
B. B
C. C
D. D
9. Welke letter wijst naar het
cerebellum?
A. A
B. B
C. C
D. D
10.De caudate nucleus en de putamen zijn onderdeel van:
A. Achterbrein
B. Limbisch systeem
C. Basale Ganglia
D. Het olfactorisch system
11.Welke letter wijst naar de frontaalkwab?
A. A
B. B
C. C
D. D
12.Het blauwe gebied ligt __________ ten opzichte van het rode gebied, en het
gele gebied ligt _______________ ten opzichte van het groene gebied.
A. Ventraal; Posterieur
B. Dorsaal; Anterieur
C. Posterieur; Ventraal
D. Anterieur; Dorsaal
13.Het somatische zenuwstelsel omvat _______________, terwijl het autonome
zenuwstelsel __________________omvat:
A. Hersenzenuwen en spinale zenuwen; sympathische en parasympatische delen
B. Hersenen en ruggenmerg; hersenzenuwen en spinale zenuwen
C. Sympathische en parasympathische delen; hersenen en ruggenmerg
D. Sympatische en parasympatische delen; hersenzenuwen en spinale zenuwen
14.De set van hersenstructuren die verantwoordelijk is voor het grootste deel
van ons onbewuste gedrag heet:
A. Cerebrum
B. Cerebellum
C. Hersenstam
D. Cerebrale hemisfeer
15.Het cerebellum ontwikkelt zich vanuit:
A. Het voorbrein
B. Het middenbrein
C. Het achterbrein
D. Zowel het voor-, midden-, als achterbrein
16.Het sympathische zenuwstelsel ___________________, terwijl het
parasympathische zenuwstelsel _________________:
Oefententamen
periode 1
College 1 ~ Onderzoeksmethoden
1. Welke methode wordt wel eens gebruikt om mensen met bijv. Parkinson of
Obsessief Compulsieve Stoornis te helpen?
A. EEG
B. TMS
C. DTI
D. DBS
2. De relatie tussen gedrag en hersenen kan bestudeerd worden door middel
van:
A. Een EEG apparaat
B. Een MRI scanner
C. Een TMS apparaat
D. Alle antwoorden zijn juist
3. Welke van deze methoden wordt WEL gebruikt om de elektrische activiteit
van het brein in kaart te brengen?
A. Zowel TMS als DBS
B. TMS
C. EEG
D. DBS
4. Isa van 8 jaar doet mee aan een MRI onderzoek. Ze vindt het erg
spannend. Wat kan zij waarschijnlijk beter niet meenemen de scanner-
ruimte in?
A. Haar fluffy konijnenknuffel
B. Haar stressballetje
C. Haar armbandje
D. Haar moeder
5. Als iemands EEG een platte lijn wordt, geeft dat aan dat diegene:
A. In een coma is beland
B. In slaap is gevallen
C. Hersendood is
D. Een epileptische aanval heeft
6. Dr. Bertram wil een onderzoeksproject doen waarbij ze de grootte van
verschillende hersenstructuren wil bepalen over de hele levensduur
(kinderen, volwassenen, ouderen). Welke van onderstaande praktische
overwegingen moet Dr. Bertram meenemen in het plannen van dit project?
A. Jonge kinderen hebben moeite met stil liggen voor een langere periode
B. MRI onderzoeken zijn erg duur
C. MRI onderzoeken zijn niet-invasief
D. Alle antwoorden zijn correct
7. Bij het maken van een functionele MRI scan vangt het MRI apparaat het
volgende op:
A. De richting waarin waterstofmoleculen zich bewegen
B. Elektrische signalen (communicatie) tussen neuronen
C. De verandering in het zuurstofgehalte van het bloed op specifieke plekken in
het brein
D. De energie die vrijkomt bij het terugvallen van waterstofatomen naar een
lagere energietoestand
, College 2 ~ Anatomie
8. Welke letter wijst naar de Amygdala?
A. A
B. B
C. C
D. D
9. Welke letter wijst naar het
cerebellum?
A. A
B. B
C. C
D. D
10.De caudate nucleus en de putamen zijn onderdeel van:
A. Achterbrein
B. Limbisch systeem
C. Basale Ganglia
D. Het olfactorisch system
11.Welke letter wijst naar de frontaalkwab?
A. A
B. B
C. C
D. D
12.Het blauwe gebied ligt __________ ten opzichte van het rode gebied, en het
gele gebied ligt _______________ ten opzichte van het groene gebied.
A. Ventraal; Posterieur
B. Dorsaal; Anterieur
C. Posterieur; Ventraal
D. Anterieur; Dorsaal
13.Het somatische zenuwstelsel omvat _______________, terwijl het autonome
zenuwstelsel __________________omvat:
A. Hersenzenuwen en spinale zenuwen; sympathische en parasympatische delen
B. Hersenen en ruggenmerg; hersenzenuwen en spinale zenuwen
C. Sympathische en parasympathische delen; hersenen en ruggenmerg
D. Sympatische en parasympatische delen; hersenzenuwen en spinale zenuwen
14.De set van hersenstructuren die verantwoordelijk is voor het grootste deel
van ons onbewuste gedrag heet:
A. Cerebrum
B. Cerebellum
C. Hersenstam
D. Cerebrale hemisfeer
15.Het cerebellum ontwikkelt zich vanuit:
A. Het voorbrein
B. Het middenbrein
C. Het achterbrein
D. Zowel het voor-, midden-, als achterbrein
16.Het sympathische zenuwstelsel ___________________, terwijl het
parasympathische zenuwstelsel _________________: