Leerproblemen
Aantekeningen Colleges
College 1 Introductie
Gedrag is afwijkend als het op een bepaald moment:
- Wel vertoond wordt, terwijl het niet in overeenstemming is met wat volgens de
opvattingen gemiddeld bij de ontwikkelingsfase behoort.
- Niet vertoond wordt, terwijl dat volgens de opvattingen gemiddeld wel bij de
ontwikkelingsfase behoort.
Gedrag is te classificeren als afwijkend gedrag als:
- langdurig en niet meer per situatie veranderd
- de overgang van nieuwe ontwikkelingsfasen en -taken blokkeert
- voor de persoon en diens omgeving lijden oplevert
- meestal in bepaalde combinaties van symptomen voorkomt en in het andere niet
Op deze manier lijkt het erg zwart-wit, maar er is wel dergelijk sprake van een grijs
gebied.
Ontwikkelingspychopathologie
Geeft het verband weer tussen ontwikkeling en psychopathologie -> wanneer gaat het
niet-pathologie (niet afwijkend) over in wel pathologie (afwijkend) en is er beweging
tussen wel of niet afwijkend. Ook laten ze het verband zien tussen vroege stoornis en de
latere ontwikkeling/ stoornis. Ook worden de effecten bekeken tussen de stoornis en de
huidige ontwikkeling.
Binnen de ontwikkelingspychopathologie kunnen individu en context niet los van
elkaar worden gezien. De ontwikkeling is een wisselwerking tussen de twee. Er wordt
gekeken naar de geschiedenis van het individu, de relationele context en de
omgevingsfactoren.
Epidemiologie
Bij deze visie is er een centrale vraag: hoeveel kinderen in
de populatie hebben deze problemen.
- Prevalentie -> bestaande gevallen met een bepaald
ziektebeeld in een bepaalde periode
- Incidentie -> aantal nieuwe gevallen
- Recurrence -> mensen die genezen en weer
terugvallen
- Mortality -> mensen die nooit meer kunnen of zullen
genezen
Ook wordt er gekeken naar de verhouding tussen jongens en meisjes. Daarnaast wordt er
een verdeling gemaakt die kijkt naar problemen over levensverloop. En er wordt gekeken
naar de beginleeftijd. Ze onderscheiden daarnaast factoren die van invloed zijn op de
problemen:
- Predisponerende factoren -> kunnen een kind vatbaar maken voor de problemen
- In standhoudende factoren -> kunnen psychologische problemen in stand houden
- Uitlokkende factoren -> factoren voorafgaand aan psychologische problemen.
- Beschermende factoren -> kunnen de ontwikkeling van de problemen voorkomen,
risicofactoren verminderen en karakteriseren het kind met veerkracht (resilience)
Er is bijna nooit te spreken van causaliteit. Er is vrijwel nooit één factor verantwoordelijk
voor het ontstaan van een probleem. Het is een wisselwerking tussen het individu en de
omgeving.
Het effect van de behandeling i ook afhankelijk van de omgeving. Kind karakteristieken,
familiefactoren, professioneel netwerk en het behandelsysteem.
Classificeren van probleemgedrag
- Symptoom -> de kleinst beschrijfbare onderzoekseenheid in de geneeskunde en
psychopathologie en te beschouwen als ziekteteken.
1
, o Hoofdsymptomen -> deze hebben voor de diagnose een directe
oriënterende functie
o Bijsymptomen -> maken het beeld van de stoornis volledig zonder uit
zichzelf direct richtinggevend te zijn voor de diagnose
- Syndroom -> een groep van samen optredende symptomen
- Stoornis -> afwijkend gedrag, langdurig, niet situatie gebonden, klinisch significant
lijden, belemmerd op sociale, beroepsmatige of andere belangrijke levensgebieden
en meestal in combinatie met andere gedragingen en symptomen.
Het doel van probleemgedrag classificeren is dat het een goede samenvatting geeft van
de symptomen. Ook is het een goed communicatiemiddel tussen professionals en de
client. Tot slot is het handig om via deze classificaties te kijken naar
behandelingsmethodes en de theorie in de wetenschappelijke literatuur.
Classificeren is niet hetzelfde als diagnosticeren. Je hebt een classificatie nodig om een
diagnose te kunnen doen, maar bij een diagnose worden veel meer factoren
meegenomen, zoals de persoonlijke omgeving en de persoonlijke factoren. In Nederland
wordt er geclassificeerd aan de hand van DSM-5 (is een categoriale methode, je hebt ook
dimensioneel en systeembenaderingen)
Het doel is om clinici te ondersteunen bij het classificeren als onderdeel van een
diagnostische beschrijving die moet leiden tot een individu gericht behandelplan.
DSM-5
Sinds de komst van DSM-5 is er steeds meer gediagnostiseerd. Het klopt dus dat mensen
zeggen dat er vroeger niet zo veel mensen een diagnose hadden en iedereen nu ‘iets’
heeft.
Deze manier is opgebouwd uit verschillende assen die de situatie van het individu en het
niveau van functioneren in kaart brengen:
AS 1. Klinische stoornis
AS 2. Persoonlijke stoornissen + zwakzinnigheid
AS 3. Somatische aandoeningen
AS 4. Psychosociale + omgevingsproblemen
AS 5. Algehele beoordeling van het functioneren (GAF score: 0-100)
Deze classificatie is op basis van de klinische blik, semigestructureerde interviews,
observaties en meerdere bronnen: kind, ouder, omgeving etc.
Stemming
Stemming is een onderdeel van ons allemaal. Er is een natuurlijke variatie, per dag,
levensfase ect. Er wordt gekeken naar stemming aan de hand van experience sampling
methode (ESM). Je kunt hiermee door vragen kijken hoe de stemming is van mensen en
hoe die verloopt aan de hand van de leeftijden van een kind. Stemming is afwijkend als:
- Het context afhankelijk is
- Het de kwalitatieve of kwantitatieve norm overschrijdt
- Het disproportioneel is
- Het onderscheiden kan worden van emotie -> emotie heeft vaak een heftige piek,
waar stemming een constante ondertoon heeft
- Er is sprake van toename in ernst
- Het andere terreinen verstoort: denken en gedrag
- Het niet te beïnvloeden is: machteloosheid hopeloosheid (cognitieve triade)
Er zijn binnen de DSM-5 voor stemming depressieve stoornissen en bipolaire stoornissen
te onderscheiden. Depressie komt erg veel voor en de getallen worden steeds hoger.
Stemming groeit mee met de leeftijd. Dit komt onder andere omdat kinderen pas vanaf
hun 9de kunnen aangeven wat ze voelen en hoe dit komt. Ze zijn zich dan pas bewust van
de omgeving en hebben hier een realistische reactie op. Er komt meer negatieve
attributie door de relatie met falen en de vergelijkingen met leeftijdsgenoten. Ook is de
verwerving van objectpermanentie heel groot, want kinderen moeten eerst weten dat iets
niet echt weg is en wat het betekent als het wel even weg is. Eind van de
basisschoolperiode is ook pas het besef dat als iemand dood is dit echt dood betekent.
Niet alleen leeftijd maar ook geslacht speelt een grote rol bij de verschillen in stemming.
Meisjes hebben vaker problemen met hun stemming. Dit komt onder andere door de
2
,hormonale verschillen: meisjes hebben meer behoeften aan verbondenheid en raken van
slag van moeilijk lopende interpersoonlijke relaties. Ook fysiek is er een verschil: meisjes
willen meer volwassen gedrag laten zien en dat wordt ook van ze verwacht, maar dit is
niet altijd passend in de ontwikkeling. Dit wordt door ouders gestimuleerd. Meisjes krijgen
een meer emotionele opvoeding waarbij al vroeg autonomie wordt toegekend. Meisjes
zijn tot slot gevoeliger voor changing life events en reageren hier ook heftiger op.
College 2 Sociale en emotionele problemen: Angst
Angstklachten komen veel bij jongeren voor. Iedereen is wel eens angstig, dat brengt
veiligheid voor de mens. Als je belemmerd wordt door je angsten dan spreken we van
angstklachten. Angst is de meest voorkomende psychopathologie bij kinderen en
volwassenen.
Angst is een stoornis als:
- Niet meer fase specifiek -> past niet eer binnen de ontwikkeling
- Niet meer adaptief -> aanpassend op de situatie
- Persisteren -> blijvend
- Geen geruststelling of oplossing meer mogelijk
- Geen vrijwillige controle
- Vermijdingsreacties belemmeren de verdere ontwikkeling -> niet doen wat je eng
vindt.
Veiligheidsgedrag zorgt ervoor dat het gedrag in stand blijft. Het is tijdelijke hulp die
vooral wordt geboden in de vorm van geruststelling, maar dit geeft juist de bevestiging
dat de stimulus eng is. Het zorgt voor meer angstig gedrag.
Angst kan op verschillende manieren worden geuit:
- Cognitief (verwachting dat moeder een ongeluk zal krijgen) -> denken en
verwachting -> een verwachting niet aankunnen
- Affectief (gevoelens van onrust en zweethanden) -> gevoelens
- Fysiologisch (hartkloppingen en zweethanden) -> in het lichaam
- Gedragsmatig (niet op schoolkamp gaan) -> gedagsuiting, vermijding en veiligheid
- Relationeel (vriendschap verliezen) -> als ik die angst voel dan kunnen er erge
dingen gebeuren daardoor.
Angststoornissen in de kindertijd en adolescentie
1) Separatieangst
Bij 9 maanden is er geen sprake van angst. 13 maanden is de sensitieve periode,
hier is veel angst te zien en is er fysieke affectie nodig om het kind gerust te
stellen. Bij 18 maanden is dat vaak weer weg en maken kinderen er zelf een
spelletje van als een ouder zich verstopt. Er is dan meer zelftrouwen
We spreken van een separatieangststoornis als:
- Niet bij de ontwikkeling passend of overdreven angst voor scheiden van thuis of
hechtingsfiguur.
- Tenminste 4 weken bij kinderen en adolescenten en 6 maanden bij volwassenen
(hardnekkigheid)
- Extreme lijdenlast & niet verklaarbaar daar andere aandoening
2) Selectief mutisme
Niet praten tegen mensen die niet direct in de omgeving staan. Vloeiend spreken
in de ene situatie en niet spreken in de andere.
Er is sprake van selectief mutisme als:
- Niet spreken in specifieke sociale situaties, waarin dit van het kind wel verwacht wordt
en terwijl het kind in andere situaties wel spreekt.
- Belemmering van functioneren op school of in sociale context
- Duurt ten minste één maand en geldt niet voor de eerste schoolmaand
- Het heeft niks te maken met een gebrek van kennis van taal
- Er is geen sprake van een spraak- /taalstoornis of een andere stoornis (ASS)
Selectieve mutisme is een voorloper van sociale angststoornissen
Sociale angststoornis
3
, 3) Sociale angststoornis
Er is sprake van een sociale angststoornis als:
- Duidelijke en aanhoudende angst voor situaties waarin men blootgesteld is aan kritische
beoordeling -> presentaties, spreken met mensen die ze niet kennen.
- Angst voor vertonen van gedrag of symptomen van angst wat leidt tot negatieve
evaluatie.
- Blootstelling roept onmiddellijk angst op die de vorm kan krijgen van een paniekaanval
- Gevreesde situatie wordt vermeden of met een grote moeite doorstaan
- Vermijding, angst en /of lijden veroorzaken serieuze beperkingen in dagelijkse routine
- Significant lijden en niet verklaarbaar door andere (somatische) stoornis
Focus: in het centrum van de aandacht staan, beoordeeld worden
Sociale situaties activeren de
zelfschema’s. Die verhogen het
bewustzijn, wat leidt tot angst,
lichamelijke reacties, negatieve
zelfevaluaties en onvaardig
gedrag. Het onvaardige gedrag
kan ertoe leiden dat mensen je
ook daadwerkelijk afkeuren en
dat wordt geïntegreerd in de
zelfschema’s, waardoor er een
negatieve spiraal ontstaat.
4) Specifieke fobie
Angst voor iets specifieks, bijvoorbeeld paspoppen, kikkers, hoogtes etc.
Er is sprake van een specifieke fobie als:
- Overdreven, onrealistische angst voor bepaald object of voorval
- Blootstellen aan of anticipatie van de prikkel roept onmiddellijk angst op
- Fobische situatie wordt vermeden of met grote pijn doorstaan
- De angst is buiten proportie in relatie tot het daadwerkelijke gevaar
- De duur minstens 6 maanden
- Angst en vermijding leiden tot serieuze beperkingen
- Niet verklaarbaar door een andere stoornis
5) Paniekaanval
Introceptieve exposure -> paniek oproepen en die verdragen
Bij een paniekaanval is er een golf van intense angst die binnen enkele minuten een piek
bereikt met minstens 4 lichamelijke/geestelijke symptomen. Kan ook voorkomen in
combinatie met angststoornissen.
Er is sprake van een paniekaanval als:
- Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
- Na een paniekaanval gedurende een maand een of meer van de volgende
verschijnselen: voortdurend angst voor een nieuwe aanval of bezorgdheid erover &
belangrijke gedragsveranderingen.
- Geen verband met middelengebruik of somatische aandoening
- Niet verklaarbaar door een andere psychische stoornis
Door een stressvolle situatie worden er lichamelijke
symptomen geactiveerd. Je brein neemt die symptomen
waar en gaat die interpreteren: wat kan het zijn, is het erg?
Dit leidt tot angst wat weer gepaard gaat met lichamelijke
symptomen, waardoor je ook hier in een vicieuze cirkel komt.
Kenmerken voor een paniekstoornis zijn:
-k cognitief -> sprake van gevaar
-k lichamelijk -> hartkloppingen etc.
- psychologisch -> gevoel van gek worden
- gedragsmatig -> ontremming
4
Aantekeningen Colleges
College 1 Introductie
Gedrag is afwijkend als het op een bepaald moment:
- Wel vertoond wordt, terwijl het niet in overeenstemming is met wat volgens de
opvattingen gemiddeld bij de ontwikkelingsfase behoort.
- Niet vertoond wordt, terwijl dat volgens de opvattingen gemiddeld wel bij de
ontwikkelingsfase behoort.
Gedrag is te classificeren als afwijkend gedrag als:
- langdurig en niet meer per situatie veranderd
- de overgang van nieuwe ontwikkelingsfasen en -taken blokkeert
- voor de persoon en diens omgeving lijden oplevert
- meestal in bepaalde combinaties van symptomen voorkomt en in het andere niet
Op deze manier lijkt het erg zwart-wit, maar er is wel dergelijk sprake van een grijs
gebied.
Ontwikkelingspychopathologie
Geeft het verband weer tussen ontwikkeling en psychopathologie -> wanneer gaat het
niet-pathologie (niet afwijkend) over in wel pathologie (afwijkend) en is er beweging
tussen wel of niet afwijkend. Ook laten ze het verband zien tussen vroege stoornis en de
latere ontwikkeling/ stoornis. Ook worden de effecten bekeken tussen de stoornis en de
huidige ontwikkeling.
Binnen de ontwikkelingspychopathologie kunnen individu en context niet los van
elkaar worden gezien. De ontwikkeling is een wisselwerking tussen de twee. Er wordt
gekeken naar de geschiedenis van het individu, de relationele context en de
omgevingsfactoren.
Epidemiologie
Bij deze visie is er een centrale vraag: hoeveel kinderen in
de populatie hebben deze problemen.
- Prevalentie -> bestaande gevallen met een bepaald
ziektebeeld in een bepaalde periode
- Incidentie -> aantal nieuwe gevallen
- Recurrence -> mensen die genezen en weer
terugvallen
- Mortality -> mensen die nooit meer kunnen of zullen
genezen
Ook wordt er gekeken naar de verhouding tussen jongens en meisjes. Daarnaast wordt er
een verdeling gemaakt die kijkt naar problemen over levensverloop. En er wordt gekeken
naar de beginleeftijd. Ze onderscheiden daarnaast factoren die van invloed zijn op de
problemen:
- Predisponerende factoren -> kunnen een kind vatbaar maken voor de problemen
- In standhoudende factoren -> kunnen psychologische problemen in stand houden
- Uitlokkende factoren -> factoren voorafgaand aan psychologische problemen.
- Beschermende factoren -> kunnen de ontwikkeling van de problemen voorkomen,
risicofactoren verminderen en karakteriseren het kind met veerkracht (resilience)
Er is bijna nooit te spreken van causaliteit. Er is vrijwel nooit één factor verantwoordelijk
voor het ontstaan van een probleem. Het is een wisselwerking tussen het individu en de
omgeving.
Het effect van de behandeling i ook afhankelijk van de omgeving. Kind karakteristieken,
familiefactoren, professioneel netwerk en het behandelsysteem.
Classificeren van probleemgedrag
- Symptoom -> de kleinst beschrijfbare onderzoekseenheid in de geneeskunde en
psychopathologie en te beschouwen als ziekteteken.
1
, o Hoofdsymptomen -> deze hebben voor de diagnose een directe
oriënterende functie
o Bijsymptomen -> maken het beeld van de stoornis volledig zonder uit
zichzelf direct richtinggevend te zijn voor de diagnose
- Syndroom -> een groep van samen optredende symptomen
- Stoornis -> afwijkend gedrag, langdurig, niet situatie gebonden, klinisch significant
lijden, belemmerd op sociale, beroepsmatige of andere belangrijke levensgebieden
en meestal in combinatie met andere gedragingen en symptomen.
Het doel van probleemgedrag classificeren is dat het een goede samenvatting geeft van
de symptomen. Ook is het een goed communicatiemiddel tussen professionals en de
client. Tot slot is het handig om via deze classificaties te kijken naar
behandelingsmethodes en de theorie in de wetenschappelijke literatuur.
Classificeren is niet hetzelfde als diagnosticeren. Je hebt een classificatie nodig om een
diagnose te kunnen doen, maar bij een diagnose worden veel meer factoren
meegenomen, zoals de persoonlijke omgeving en de persoonlijke factoren. In Nederland
wordt er geclassificeerd aan de hand van DSM-5 (is een categoriale methode, je hebt ook
dimensioneel en systeembenaderingen)
Het doel is om clinici te ondersteunen bij het classificeren als onderdeel van een
diagnostische beschrijving die moet leiden tot een individu gericht behandelplan.
DSM-5
Sinds de komst van DSM-5 is er steeds meer gediagnostiseerd. Het klopt dus dat mensen
zeggen dat er vroeger niet zo veel mensen een diagnose hadden en iedereen nu ‘iets’
heeft.
Deze manier is opgebouwd uit verschillende assen die de situatie van het individu en het
niveau van functioneren in kaart brengen:
AS 1. Klinische stoornis
AS 2. Persoonlijke stoornissen + zwakzinnigheid
AS 3. Somatische aandoeningen
AS 4. Psychosociale + omgevingsproblemen
AS 5. Algehele beoordeling van het functioneren (GAF score: 0-100)
Deze classificatie is op basis van de klinische blik, semigestructureerde interviews,
observaties en meerdere bronnen: kind, ouder, omgeving etc.
Stemming
Stemming is een onderdeel van ons allemaal. Er is een natuurlijke variatie, per dag,
levensfase ect. Er wordt gekeken naar stemming aan de hand van experience sampling
methode (ESM). Je kunt hiermee door vragen kijken hoe de stemming is van mensen en
hoe die verloopt aan de hand van de leeftijden van een kind. Stemming is afwijkend als:
- Het context afhankelijk is
- Het de kwalitatieve of kwantitatieve norm overschrijdt
- Het disproportioneel is
- Het onderscheiden kan worden van emotie -> emotie heeft vaak een heftige piek,
waar stemming een constante ondertoon heeft
- Er is sprake van toename in ernst
- Het andere terreinen verstoort: denken en gedrag
- Het niet te beïnvloeden is: machteloosheid hopeloosheid (cognitieve triade)
Er zijn binnen de DSM-5 voor stemming depressieve stoornissen en bipolaire stoornissen
te onderscheiden. Depressie komt erg veel voor en de getallen worden steeds hoger.
Stemming groeit mee met de leeftijd. Dit komt onder andere omdat kinderen pas vanaf
hun 9de kunnen aangeven wat ze voelen en hoe dit komt. Ze zijn zich dan pas bewust van
de omgeving en hebben hier een realistische reactie op. Er komt meer negatieve
attributie door de relatie met falen en de vergelijkingen met leeftijdsgenoten. Ook is de
verwerving van objectpermanentie heel groot, want kinderen moeten eerst weten dat iets
niet echt weg is en wat het betekent als het wel even weg is. Eind van de
basisschoolperiode is ook pas het besef dat als iemand dood is dit echt dood betekent.
Niet alleen leeftijd maar ook geslacht speelt een grote rol bij de verschillen in stemming.
Meisjes hebben vaker problemen met hun stemming. Dit komt onder andere door de
2
,hormonale verschillen: meisjes hebben meer behoeften aan verbondenheid en raken van
slag van moeilijk lopende interpersoonlijke relaties. Ook fysiek is er een verschil: meisjes
willen meer volwassen gedrag laten zien en dat wordt ook van ze verwacht, maar dit is
niet altijd passend in de ontwikkeling. Dit wordt door ouders gestimuleerd. Meisjes krijgen
een meer emotionele opvoeding waarbij al vroeg autonomie wordt toegekend. Meisjes
zijn tot slot gevoeliger voor changing life events en reageren hier ook heftiger op.
College 2 Sociale en emotionele problemen: Angst
Angstklachten komen veel bij jongeren voor. Iedereen is wel eens angstig, dat brengt
veiligheid voor de mens. Als je belemmerd wordt door je angsten dan spreken we van
angstklachten. Angst is de meest voorkomende psychopathologie bij kinderen en
volwassenen.
Angst is een stoornis als:
- Niet meer fase specifiek -> past niet eer binnen de ontwikkeling
- Niet meer adaptief -> aanpassend op de situatie
- Persisteren -> blijvend
- Geen geruststelling of oplossing meer mogelijk
- Geen vrijwillige controle
- Vermijdingsreacties belemmeren de verdere ontwikkeling -> niet doen wat je eng
vindt.
Veiligheidsgedrag zorgt ervoor dat het gedrag in stand blijft. Het is tijdelijke hulp die
vooral wordt geboden in de vorm van geruststelling, maar dit geeft juist de bevestiging
dat de stimulus eng is. Het zorgt voor meer angstig gedrag.
Angst kan op verschillende manieren worden geuit:
- Cognitief (verwachting dat moeder een ongeluk zal krijgen) -> denken en
verwachting -> een verwachting niet aankunnen
- Affectief (gevoelens van onrust en zweethanden) -> gevoelens
- Fysiologisch (hartkloppingen en zweethanden) -> in het lichaam
- Gedragsmatig (niet op schoolkamp gaan) -> gedagsuiting, vermijding en veiligheid
- Relationeel (vriendschap verliezen) -> als ik die angst voel dan kunnen er erge
dingen gebeuren daardoor.
Angststoornissen in de kindertijd en adolescentie
1) Separatieangst
Bij 9 maanden is er geen sprake van angst. 13 maanden is de sensitieve periode,
hier is veel angst te zien en is er fysieke affectie nodig om het kind gerust te
stellen. Bij 18 maanden is dat vaak weer weg en maken kinderen er zelf een
spelletje van als een ouder zich verstopt. Er is dan meer zelftrouwen
We spreken van een separatieangststoornis als:
- Niet bij de ontwikkeling passend of overdreven angst voor scheiden van thuis of
hechtingsfiguur.
- Tenminste 4 weken bij kinderen en adolescenten en 6 maanden bij volwassenen
(hardnekkigheid)
- Extreme lijdenlast & niet verklaarbaar daar andere aandoening
2) Selectief mutisme
Niet praten tegen mensen die niet direct in de omgeving staan. Vloeiend spreken
in de ene situatie en niet spreken in de andere.
Er is sprake van selectief mutisme als:
- Niet spreken in specifieke sociale situaties, waarin dit van het kind wel verwacht wordt
en terwijl het kind in andere situaties wel spreekt.
- Belemmering van functioneren op school of in sociale context
- Duurt ten minste één maand en geldt niet voor de eerste schoolmaand
- Het heeft niks te maken met een gebrek van kennis van taal
- Er is geen sprake van een spraak- /taalstoornis of een andere stoornis (ASS)
Selectieve mutisme is een voorloper van sociale angststoornissen
Sociale angststoornis
3
, 3) Sociale angststoornis
Er is sprake van een sociale angststoornis als:
- Duidelijke en aanhoudende angst voor situaties waarin men blootgesteld is aan kritische
beoordeling -> presentaties, spreken met mensen die ze niet kennen.
- Angst voor vertonen van gedrag of symptomen van angst wat leidt tot negatieve
evaluatie.
- Blootstelling roept onmiddellijk angst op die de vorm kan krijgen van een paniekaanval
- Gevreesde situatie wordt vermeden of met een grote moeite doorstaan
- Vermijding, angst en /of lijden veroorzaken serieuze beperkingen in dagelijkse routine
- Significant lijden en niet verklaarbaar door andere (somatische) stoornis
Focus: in het centrum van de aandacht staan, beoordeeld worden
Sociale situaties activeren de
zelfschema’s. Die verhogen het
bewustzijn, wat leidt tot angst,
lichamelijke reacties, negatieve
zelfevaluaties en onvaardig
gedrag. Het onvaardige gedrag
kan ertoe leiden dat mensen je
ook daadwerkelijk afkeuren en
dat wordt geïntegreerd in de
zelfschema’s, waardoor er een
negatieve spiraal ontstaat.
4) Specifieke fobie
Angst voor iets specifieks, bijvoorbeeld paspoppen, kikkers, hoogtes etc.
Er is sprake van een specifieke fobie als:
- Overdreven, onrealistische angst voor bepaald object of voorval
- Blootstellen aan of anticipatie van de prikkel roept onmiddellijk angst op
- Fobische situatie wordt vermeden of met grote pijn doorstaan
- De angst is buiten proportie in relatie tot het daadwerkelijke gevaar
- De duur minstens 6 maanden
- Angst en vermijding leiden tot serieuze beperkingen
- Niet verklaarbaar door een andere stoornis
5) Paniekaanval
Introceptieve exposure -> paniek oproepen en die verdragen
Bij een paniekaanval is er een golf van intense angst die binnen enkele minuten een piek
bereikt met minstens 4 lichamelijke/geestelijke symptomen. Kan ook voorkomen in
combinatie met angststoornissen.
Er is sprake van een paniekaanval als:
- Recidiverende onverwachte paniekaanvallen
- Na een paniekaanval gedurende een maand een of meer van de volgende
verschijnselen: voortdurend angst voor een nieuwe aanval of bezorgdheid erover &
belangrijke gedragsveranderingen.
- Geen verband met middelengebruik of somatische aandoening
- Niet verklaarbaar door een andere psychische stoornis
Door een stressvolle situatie worden er lichamelijke
symptomen geactiveerd. Je brein neemt die symptomen
waar en gaat die interpreteren: wat kan het zijn, is het erg?
Dit leidt tot angst wat weer gepaard gaat met lichamelijke
symptomen, waardoor je ook hier in een vicieuze cirkel komt.
Kenmerken voor een paniekstoornis zijn:
-k cognitief -> sprake van gevaar
-k lichamelijk -> hartkloppingen etc.
- psychologisch -> gevoel van gek worden
- gedragsmatig -> ontremming
4