Samenvatting Economie II katern 7
Hoofdstuk 1
Trendmatige ontwikkeling= het verloop van de verwachte economische groei
op basis van trends uit het verleden en de trends die nog komen
Het verloop wordt bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van de
productiefactoren die worden ingezet bij productie. De inzet wordt bepaald
door:
Ontwikkeling van de grootte van de beroepsbevolking
Scholing van beroepsbevolking
Introductie van nieuwe productietechnieken en producten
Hoogte van de arbeidskosten
Beschikbaarheid van grondstoffen
Als alle productiefactoren worden ingezet is de productieomvang in een land
maximaal
Productiecapaciteit= de maximaal mogelijk productieomvang
Conjunctuurgolf= de veranderingen in de productiegroei van een economie
Bepaald door de bestedingen in de economie
De productie wordt uitgedrukt in hoeveelheid en schommelt als een golf om de
trend heen. Deze schommelingen in de totale vraag ontstaat de
conjunctuurgolf. Deze productie wordt bepaalt door de totale vraag. De totale
vraag in een economie is vraag van consumenten, producenten, overheid en
buitenland naar goederen en diensten.
Laagconjunctuur= als de productie onder de trendlijn ligt
Recessie= gebeurt in het begin van laagconjunctuur en betekent dat de
productie 2 kwartalen achter elkaar krimpt
Als de productie niet verder krimpt en weer gaat stijgen is er sprake van herstel
en later opleving
Depressie= als de economische krimp daarnaast nog deflatie heeft
Hoogconjunctuur= als de productie boven de trendlijn ligt
, Laagconjunctuur:
Als consumenten minder besteden verminderen bedrijven hun productie.
Hierdoor is minder arbeidskracht nodig en neemt de vraag van arbeid af en
ontstaat er werkloosheid. dit is conjuncturele werkloosheid. Je spreekt dan
van onderbesteding
Bezettingsgraad= geeft aal welk percentage van de beschikbare
productiecapaciteit wordt benut
Hoogconjunctuur:
Ontstaat door aanhoudende toename van de bestedingen. Hierdoor neemt
productie toe, neemt de vraag naar arbeidskrachten toe.
Overheidsbestedingen= maken van overuren doordat het moeilijker is om de
productie te verhogen
Door toegenomen vraag naar arbeid ontstaat er een krappe arbeidsmarkt.
Hierdoor willen bedrijven voor moeilijk te krijgen arbeidskrachten meer
betalen. De bezettingsgraad is dan maximaal. Bedrijven zullen hun prijzen
verhogen en dan spreken we van bestedingsinflatie
minder ontvangsten en meer uitgaven leiden tot het oplopen van het
overheidstekort.
Conjunctuurklok= instrument dat op basis van 15 factoren de stand van de
conjunctuur weergeeft. De conjunctuurindicatoren geven inzicht in de
conjuncturele situatie van de economie.
De eerste groep indicatoren bestaat uit vertrouwensindicatoren. Deze
laten zien in welke richting de economie zich beweegt. Zorgt voor mee
producentenvertrouwen dus meer bestellingen bij bedrijven,
consumentenvertrouwen en grote aankopen van consumenten
De tweede groep zijn de economisch indicatoren die de feitelijke
ontwikkeling aangeven zoals rente, consumptie, uitvoer, investeringen,
productie en bbp.
De derde groep is de arbeidsmarkindicatoren die vaak met vertraging
reageert op de conjunctuur. Dit zijn indicatoren zoals werkgelegenheid,
Hoofdstuk 1
Trendmatige ontwikkeling= het verloop van de verwachte economische groei
op basis van trends uit het verleden en de trends die nog komen
Het verloop wordt bepaald door de hoeveelheid en kwaliteit van de
productiefactoren die worden ingezet bij productie. De inzet wordt bepaald
door:
Ontwikkeling van de grootte van de beroepsbevolking
Scholing van beroepsbevolking
Introductie van nieuwe productietechnieken en producten
Hoogte van de arbeidskosten
Beschikbaarheid van grondstoffen
Als alle productiefactoren worden ingezet is de productieomvang in een land
maximaal
Productiecapaciteit= de maximaal mogelijk productieomvang
Conjunctuurgolf= de veranderingen in de productiegroei van een economie
Bepaald door de bestedingen in de economie
De productie wordt uitgedrukt in hoeveelheid en schommelt als een golf om de
trend heen. Deze schommelingen in de totale vraag ontstaat de
conjunctuurgolf. Deze productie wordt bepaalt door de totale vraag. De totale
vraag in een economie is vraag van consumenten, producenten, overheid en
buitenland naar goederen en diensten.
Laagconjunctuur= als de productie onder de trendlijn ligt
Recessie= gebeurt in het begin van laagconjunctuur en betekent dat de
productie 2 kwartalen achter elkaar krimpt
Als de productie niet verder krimpt en weer gaat stijgen is er sprake van herstel
en later opleving
Depressie= als de economische krimp daarnaast nog deflatie heeft
Hoogconjunctuur= als de productie boven de trendlijn ligt
, Laagconjunctuur:
Als consumenten minder besteden verminderen bedrijven hun productie.
Hierdoor is minder arbeidskracht nodig en neemt de vraag van arbeid af en
ontstaat er werkloosheid. dit is conjuncturele werkloosheid. Je spreekt dan
van onderbesteding
Bezettingsgraad= geeft aal welk percentage van de beschikbare
productiecapaciteit wordt benut
Hoogconjunctuur:
Ontstaat door aanhoudende toename van de bestedingen. Hierdoor neemt
productie toe, neemt de vraag naar arbeidskrachten toe.
Overheidsbestedingen= maken van overuren doordat het moeilijker is om de
productie te verhogen
Door toegenomen vraag naar arbeid ontstaat er een krappe arbeidsmarkt.
Hierdoor willen bedrijven voor moeilijk te krijgen arbeidskrachten meer
betalen. De bezettingsgraad is dan maximaal. Bedrijven zullen hun prijzen
verhogen en dan spreken we van bestedingsinflatie
minder ontvangsten en meer uitgaven leiden tot het oplopen van het
overheidstekort.
Conjunctuurklok= instrument dat op basis van 15 factoren de stand van de
conjunctuur weergeeft. De conjunctuurindicatoren geven inzicht in de
conjuncturele situatie van de economie.
De eerste groep indicatoren bestaat uit vertrouwensindicatoren. Deze
laten zien in welke richting de economie zich beweegt. Zorgt voor mee
producentenvertrouwen dus meer bestellingen bij bedrijven,
consumentenvertrouwen en grote aankopen van consumenten
De tweede groep zijn de economisch indicatoren die de feitelijke
ontwikkeling aangeven zoals rente, consumptie, uitvoer, investeringen,
productie en bbp.
De derde groep is de arbeidsmarkindicatoren die vaak met vertraging
reageert op de conjunctuur. Dit zijn indicatoren zoals werkgelegenheid,