Hoofdstuk 4: de differentiatiefase
(2;6 jaar – 5 jaar) -> kleuterklas
Inhoudsopgave
4.2 de vorm van de taaluiting.........................................................................1
4.2.1 Klankvormen.......................................................................................................... 2
4.2.2 Woordvormen (Flexiemorfologie)...........................................................................2
De verbuiging van zefstandige naamwoorden..............................................................3
De verbuiging van de bijvoeglijke naamwoorden.........................................................5
de Vervoeging van de werkwoorden.............................................................................6
Woordvormen de vorming van nieuwe woorden...........................................................9
4.2.3 Zinsvormen- syntaxis........................................................................................... 10
De woordvolgorde in de mededelende zin..................................................................10
De vorming van negatieve zinnen..............................................................................11
De vorming van vragende zinnen...............................................................................11
De vorming van samengestelde zinnen......................................................................12
4.3 De inhoud (semantiek) en het gebruik van de taaluiting.........................................13
4.3.1 Betekenis en woordenschat...............................................................................13
4.3.2 Taalgebruik in context (pragmatiek)....................................................................16
De structuur van de conversatie.................................................................................16
Samenhang en dosering van de informatie................................................................17
Het vertellen van een verhaal – pragmatiek...............................................................17
4.3.3 Nadenken over taal (metalinguïstiek)...................................................................18
4.4 Tips voor taalaanbod en interactie..........................................................................19
Schema: alle fasen zijn aanwezig (fonologie, semantiek, syntaxis, morfologie en
metalinguïstiek).
Fonologie is eigenlijk klaar en metalinguïstiek moet nog beginnen.
Kleuterperiode (kleuterklas)
4.2 DE VORM VAN DE TAALUITING
In deze paragraaf analyseren we de concrete vorm van taaluitingen in de
differentiatiefase.
Op vlak van klankvormen
- problemen met medeklinkergroepen
Inzicht verworven woorden vervoegen, nieuwe woorden maken, woordvolgorde van
mededelende vragen, negatieve+ samengestelde zinnen.
1
,4.2.1 KLANKVORMEN
Individuele klanken: tussen 3 en 3;6 jaar.
Medeklinkergroepen: tussen 5 en 6 jaar.
Nog niet goed uitspreken van bepaalde klanken zoals /s/, /r/-> =tongpunt
en /l/
Voor het uitspreken van de s -> fijne articulatorische motoriek om met de tong
net de juiste positie een kleine opening te maken + verkeerd zuig-slikgewoontes
uit babytijd + latere leeftijd tandenwissel -> s klank beïnvloeden.
Fonologische processen:
Zeker nog aanwezig tot leeftijd van 4 jaar:
o Deletie eindconsonant (eindklinker weglaten)
o Weglaten onbeklemtoonde lettergreep
o Clusterreductie (3 cons. of met /s/, /r/, /l/) (klank weglaten bv.
speken i.p.v. spreken)
Proces dat kan uitlopen tot 5de verjaardag:
o Gliding: /r/ klank vervangen door /j/ of /m/of /l/
Niet-vloeiend spreken bij kinderen
Door de turbulentie van zowel de taalontwikkeling als de overige ontwikkeling.
- Vooral in emotioneel geladen situaties
= een normaal ontwikkelingsverschijnsel
Neemt af naarmate taalvaardigheid toeneemt
Ze beleven van alles en willen daar ook zoveel mogelijk over vertellen maar ze
moeten ondertussen ook nadenken over de juiste woordkeuze en formulering.
Hierdoor ontstaan op bepaalde ogenblikken haperingen en herhalingen in het
spreken, terwijl ze op andere momenten opvallend langer naar woorden moeten
zoeken.
Vb: ‘straks gisteren een andere keer’ -> kind is aan het nadenken
4.2.2 WOORDVORMEN (FLEXIEMORFOLOGIE)
Nieuw inzicht dat kinderen in de differentiatiefase verwerven is dat er van een
bepaald grondwoord verschillende vormvarianten bestaan, elk met hun eigen
betekenisnuance.
Flexiemorfologie:
Kijken naar de verbuigingsvormen van het zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord
en naar de vervoeging van de werkwoorden
2
, = Meervoud, verkleinwoord, verbuiging van bijvoeglijk naamwoord, vervoeging
van werkwoord.
Wat is een belangrijk weerkerend fenomeen bij de morfologische ontwikkeling?
Het te pas en te onpas toepassen van een algemene regel
= overregularisatie:
Kind ontdekt algemene regel en gaat die regel te pas en te onpas toepassen, een
belangrijke stap in de taalontwikkeling + gaan toepassen in situaties waar de
regel niet van toepassing is.
DE VERBUIGING VAN ZEFSTANDIGE NAAMWOORDEN
MEERVOUD
1 VAN DE VROEGST VERWORWEN FLEXIEVORMEN (2 - 2;6 jaar).
Aanvankelijk drukken kinderen het idee van meervoud nog niet uit door de vorm
van het naamwoord aan te passen, maar wel door middel van woordjes als nog,
veel, twee, …
o Nog boek, veel boek, … i.p.v. boeken
=> Gaat mv uitdrukken door een woordje ervoor te plaatsen
IMITATIE
In een volgende stap zien we dat kinderen meervoudsvormen van volwassenen
gaan imiteren.
o Tandjes (poetsen), handjes (wassen), kleertjes (aandoen)
o Kind is niet in staat om meervoud te maken, het is pure imitatie.
o Uit deze imitatie mogen we niet te vlug concluderen dat het kind het
systeem van de meervouden onder de knie heeft
Na een fase can correcte imitatie van de meervouden, zowel die op ‘-en’ in hand-
en als die op ‘-s’ in handje-s, krijgen we het fenomeen van
OVERGENERALISATIE
= waarbij het kind één van de vormelijke alternatieven (in dit geval ‘-en’
tegenover ‘-s’) op alle gevallen toepast
= = 1 van de beide meervoudsvormen onder de knie en gebruikt 1 van de
meervoudsvormen over generaliseren
o Moeilijkheid in het Nederlands want we hebben twee
meervoudsvormen (‘-en’ en ‘-s’).
o Overgeneraliseren wil zeggen dat kind de regel ontdekt heeft
In deze fase maken heel wat kinderen hun meervouden dus ofwel allemaal met ‘-
en’, dus ook in auto-en (auto’s), ofwel allemaal met ‘-s’, dus ook in voet-s
(voeten).
3