1. Ecosysteem
1.1 Van organisme tot ecosysteem
- Een cel = kleinste structurele + functionele eenheid van het leven
- Cellen met zelfde vorm + functie liggen bij elkaar vormen weefsel
- Verschillende weefsels vormen een orgaan .
- Verschillende organen vormen een stelsel
- Alle stelsels samen vormen een meercellig organisme
Organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen + waar interactie tussen de individuen
mogelijk is vormen een populatie
De verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden, vormen samen een
levensgemeenschap
Het ecosysteem wordt gevormd door alle relaties tussen de organisme van een levensgemeenschap en alle
invloeden van abiotische factoren op deze organismen.
Ecosysteem omvat het geheel van interacties tussen alle biotische abiotische factoren in biotoop grote
ecosystemen=kunnen veel verschillende interacties bevatten / kleine ecosystemen = minder interacties
Biodiversiteit is de verscheidenheid van het leven in al zijn vormen.
Ecologie = de wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de organismen en hun biotoop bestudeert op
verschillende organisatie niveaus en zo een volledig beeld geeft van het ecosysteem.
1.2 Van ecosysteem tot biotoop, habitat,
niche
Biotoop = Omvat alle biotische & abiotische factoren die in
gebied aanwezig zijn homogeen gebied
Habitat = het leefgebied van een soort, plaatsen die optimaal
zijn voor het organisme. Habitat omschrijft aan welke
voorwaarden een gebied moet voldoen voor deze ene soort
Niche = Elke soort neemt een eigen functie in die biotoop in
door specialisatie (verschillende soorten met gelijke habitats
kunnen naast elkaar leven) + vaak gelinkt aan de voedsel
relatie van dieren
Biotoop: bos
Habitat: boom
Niche: bladeren van de boom
, 2. Biodiversiteit in ecosystemen
2.1 Biodiversiteit in kaart brengen
Natuurlijke biotopen: stedelijke & landbouwgebieden, graslanden, loofbossen, heide, poelen
Biodiversiteit is een belangrijke maatstaf voor de natuurkwaliteit in de ecosystemen
Biotoopstudie of terreinstudie : je bestudeerd de biodiversiteit in een bepaald gebied
1. Kwalitatief onderzoek = naam van de organismen opzoeken = determineren
2. Kwantitatief onderzoek = tellen / schatten van aantal van de soorten + bekijken van hun verspreiding in
gebied = inventarissen
Belangrijk voor het opstellen van beheerplannen voor reservaten
Niet haalbaar om alle soorten te tellen DUS enkel de indicatorsoorten onderzoeken = soorten die door hun
aan-of afwezig info geven over een bepaald kenmerk van het milieu
Als je meermaals een terreinstudie (=momentopname) uitvoert kan je de evolutie van de natuurkwaliteit in kaart
brengen
2.2 Het belang van biodiversiteit op verschillende organisatieniveaus
A. Niveau van ecosystemen
De mens beïnvloedt zo goed als alle ecosystemen op aarde Natuurlijke ecosystemen als er geen invloed van
de mens is. (Zuidpoolgebied, hoge toppen van Himalaya.)
Natuurreservaten in Vlaanderen zijn beïnvloedt door menselijke activiteiten Halfnatuurlijke ecosystemen
(Veel natuurreservaten zijn klein en liggen sterk verspreid)
Kunstmatige ecosystemen door de intensieve beheermaatregelen, zoals: het maaien & afvoeren van maaisel,
waarbij rekening wordt gehouden met de natuurkwaliteit & verkeersveiligheid
B. Soortniveau
Het aantal soorten in een bloemrijke ecologische wegberm is veel groter dan langs de wegbermen van trage
wegen & wandelpaden. Hier groeien tredplanten (=planten die aangepast zijn aan een verdichte bodem meten
slechte waterhuishouding bv: straatgras, varkensgras, grote weegbree, madeliefjes)
C. Genetisch niveau
Genetische diversiteit is de motor van de natuurlijke sectie selectie waardoor soorten zich aanpassen aan de
ecologische niche.
1.1 Van organisme tot ecosysteem
- Een cel = kleinste structurele + functionele eenheid van het leven
- Cellen met zelfde vorm + functie liggen bij elkaar vormen weefsel
- Verschillende weefsels vormen een orgaan .
- Verschillende organen vormen een stelsel
- Alle stelsels samen vormen een meercellig organisme
Organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen + waar interactie tussen de individuen
mogelijk is vormen een populatie
De verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden, vormen samen een
levensgemeenschap
Het ecosysteem wordt gevormd door alle relaties tussen de organisme van een levensgemeenschap en alle
invloeden van abiotische factoren op deze organismen.
Ecosysteem omvat het geheel van interacties tussen alle biotische abiotische factoren in biotoop grote
ecosystemen=kunnen veel verschillende interacties bevatten / kleine ecosystemen = minder interacties
Biodiversiteit is de verscheidenheid van het leven in al zijn vormen.
Ecologie = de wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de organismen en hun biotoop bestudeert op
verschillende organisatie niveaus en zo een volledig beeld geeft van het ecosysteem.
1.2 Van ecosysteem tot biotoop, habitat,
niche
Biotoop = Omvat alle biotische & abiotische factoren die in
gebied aanwezig zijn homogeen gebied
Habitat = het leefgebied van een soort, plaatsen die optimaal
zijn voor het organisme. Habitat omschrijft aan welke
voorwaarden een gebied moet voldoen voor deze ene soort
Niche = Elke soort neemt een eigen functie in die biotoop in
door specialisatie (verschillende soorten met gelijke habitats
kunnen naast elkaar leven) + vaak gelinkt aan de voedsel
relatie van dieren
Biotoop: bos
Habitat: boom
Niche: bladeren van de boom
, 2. Biodiversiteit in ecosystemen
2.1 Biodiversiteit in kaart brengen
Natuurlijke biotopen: stedelijke & landbouwgebieden, graslanden, loofbossen, heide, poelen
Biodiversiteit is een belangrijke maatstaf voor de natuurkwaliteit in de ecosystemen
Biotoopstudie of terreinstudie : je bestudeerd de biodiversiteit in een bepaald gebied
1. Kwalitatief onderzoek = naam van de organismen opzoeken = determineren
2. Kwantitatief onderzoek = tellen / schatten van aantal van de soorten + bekijken van hun verspreiding in
gebied = inventarissen
Belangrijk voor het opstellen van beheerplannen voor reservaten
Niet haalbaar om alle soorten te tellen DUS enkel de indicatorsoorten onderzoeken = soorten die door hun
aan-of afwezig info geven over een bepaald kenmerk van het milieu
Als je meermaals een terreinstudie (=momentopname) uitvoert kan je de evolutie van de natuurkwaliteit in kaart
brengen
2.2 Het belang van biodiversiteit op verschillende organisatieniveaus
A. Niveau van ecosystemen
De mens beïnvloedt zo goed als alle ecosystemen op aarde Natuurlijke ecosystemen als er geen invloed van
de mens is. (Zuidpoolgebied, hoge toppen van Himalaya.)
Natuurreservaten in Vlaanderen zijn beïnvloedt door menselijke activiteiten Halfnatuurlijke ecosystemen
(Veel natuurreservaten zijn klein en liggen sterk verspreid)
Kunstmatige ecosystemen door de intensieve beheermaatregelen, zoals: het maaien & afvoeren van maaisel,
waarbij rekening wordt gehouden met de natuurkwaliteit & verkeersveiligheid
B. Soortniveau
Het aantal soorten in een bloemrijke ecologische wegberm is veel groter dan langs de wegbermen van trage
wegen & wandelpaden. Hier groeien tredplanten (=planten die aangepast zijn aan een verdichte bodem meten
slechte waterhuishouding bv: straatgras, varkensgras, grote weegbree, madeliefjes)
C. Genetisch niveau
Genetische diversiteit is de motor van de natuurlijke sectie selectie waardoor soorten zich aanpassen aan de
ecologische niche.