Geschiedenis samenvatting – toelatingstoets
Tijdvak 1 – Jagers-verzamelaars (Prehistorie: 3000 v.Chr.)
In het Amazonegebied in Zuid-Amerika komen tegenwoordig nog nomadische
mensen voor. Door het tropische klimaat, hebben ze voedsel zoals: insecten, wild,
vissen en vruchten en hoeven ze dus geen wintervoorraden aan te leggen. De
jagers-verzamelaars in Europa moesten dit wel, door het klimaat met wisselende
seizoenen en wegtrekkende dieren.
Tot 10.000 v.Chr. bestond de IJstijd en daarna ontstond het toendraklimaat.
Het vlees, huid, vacht en botten werden gebruikt van de dieren door de
rendierjagers. Mammoeten en wolharige neushoorns, stierven hier uit.
Hulpmiddelen die rendierjagers gebruikten, waren gereedschappen van
vuursteen, botten en hout. Grote dieren konden op afstand gehouden worden
door het vuur en men kon beter leven in de winter.
De rendieren trokken naar het hoge noorden en elanden, runderen, wilde
paarden en herten konden beter leven in het warme klimaat. Ook ontstonden
visrijke meren, rivieren en beekjes.
Rond 7000 v.Chr. hoefden jagers in West-Europa niet meer rond te trekken, maar
konden ze op één plek blijven. Men vond een skelet uit circa 5000 v.Chr. (Trijntje).
De Agrarische Revolutie:
De eerste boeren leefden rond 10.000 v.Chr. in het Midden-Oosten. Dit gebied
noemt men de Vruchtbare Halvemaan (heuvelachtig gebied in het huidige
Syrië, Turkije en Irak, waar de landbouw ontstond). Hieruit ontdekte men, dat
akkers met graan ingezaaid kunnen worden. Hiervan uit verspreidde zich de
landbouw naar West-Europa.
Niet iedereen hield zich bezig met de landbouw, zo waren er ook bijvoorbeeld
pottenbakkers, gingen mensen wol spinnen en weven. Ook werd het gebruik van
brons, koper en ijzer ontdekt.
De eerste landbouw cultuur in West-Europa was de Bandkeramiekcultuur, rond
5300 v. Chr. Deze naam kwam door de versiering in de vorm van een band op het
aardewerk. Een ander belangrijke landbouwcultuur was de Trechterbekercultuur.
Dit volk leefde tussen 3500 en 2700 v.Chr. Ze gaven hun overledenen potten,
sieraden en wapens mee als ze in hun hunebed werden gelegd. Deze
hunebedden komen voor in Noordwest-Europa, en in Nederland vooral in
Drenthe.
De eerste boeren maakten veel gebruik van stenen wapens, we spreken daarom
ook over de Steentijd. De randen van vuursteen waren scherp, en konden
daarom goed gebruikt worden voor bijlen, messen en boren. Eerst werden
voorwerpen van koper gemaakt, maar omdat koper snel buigt, was dit nutteloos.
Door koper en tin te mengen, ontstond er brons. Rond 2100 v.Chr. komen veel
bronzen voorwerpen voor.
In Spanje en Frankrijk werden grottekeningen gevonden van ruim 30.000 jaar
geleden. Zo ook beeldjes. Een daarvan is het Mannetje van Willemstad.
Graftekeningen werden veel gevonden in de hunebedden. Ook zijn daar veel
grafgiften opgegraven.
1
, In het Midden-Oosten eindigde de prehistorie 5000 jaar geleden, terwijl in West-
Europa dit ruim 2000 jaar geleden gebeurde. In Nieuw-Guinea was dit pas 80 jaar
geleden.
Tijdvak 2 – Grieken en Romeinen (Oudheid: 3000 v.Chr. – 500 na
Chr.)
Het Midden-Oosten:
Beoefenaars van nieuwe specialismes leefden in stadstaten – een centrum van
nieuwe ideeën en ontwikkelingen.
De landbouwsamenleving van het Midden-Oosten ontstond in Mesopotamië
(Eufraat, Tigris en de Nijl). De landbouw was afhankelijk van irrigatie. Een goede
oogst was belangrijk voor het voortbestaan van de nederzetting. Zo werden er
ook tempels gebouwd voor priesters, die zich bezig hielden met de goden. De
verovering van vruchtbare grond, had als voordeel dat er ook slaven bijkwamen.
Dit werd geleid door ambtenaren en bestuurders, die werden geleid door een
koning. Hierdoor ontstonden de stadstaten/beschavingen. Om iedereen te
kunnen voeden, werd administratie bijgehouden. Hierdoor ontstond het eerste
schrift op kleitabletten. En zo ook de eerste wetten. Sommige waren zo
succesvol, dat er rijken ontstonden (bijv. Egyptische Rijk).
Griekse stadstaten:
Athene, Sparta en Thebe, waren Griekse stadstaten. Athene kwam met
ontwikkelingen zoals de democratie en de filosofie. Socrates, Plato en
Aristoteles ontwikkelden ideeën voor het bestuur.
Het Romeinse Rijk:
Circa 200 v.Chr. tot 400 na Chr. groeide Rome uit tot het Romeinse Rijk. Religie,
wetenschap en bouwstijlen werden van de Grieken overgenomen (Grieks-
Romeinse cultuur).
Rond 750 v. Chr. ontstond de stad Rome, dit was het centrum van het Romeinse
Rijk. Rond 270 v.Chr. was Italië veroverd. Rond 50 v.Chr. kwamen ze terecht in het
huidige Nederland en België. Julius Caesar was de leider, zijn opvolger was de
eerste keizer van het Rijk; Caesar Augustus. Tot 250 na Chr. was er veel welvaart
in het Rijk, de Pax Romana.
Het leger zorgden voor rust en veiligheid. Binnen het rijk, konden het leger zich
snel verplaatsen door middel van aangelegde wegen. Overal kon men het Latijn
spreken, het Romeinse schrift lezen en gebruikte men het muntstelsel. Burgers
namen de Romeinse gewoontes over (romanisering). De Romeinen bouwden
steden met straten, badhuizen, theaters, bruggen, waterleiding en riolering.
Rome had in 100 jaar na Chr. ongeveer 1 miljoen inwoners. Men gebruikten
boogconstructies om stevigheid aan het bouwwerk te geven en materiaal te
sparen. De hoofdstraten kruisten elkaar op het forum (marktplein) met tempels
en een basilica (gemeenschapsruimte).
De Rijn was lange tijd de grens van twee rijken. Ter versterking van de grens,
werden er wachttorens en forten langs de rivier geplaatst, de limes. Het meest
noordelijke fort lag echter aan het IJ.
2
Tijdvak 1 – Jagers-verzamelaars (Prehistorie: 3000 v.Chr.)
In het Amazonegebied in Zuid-Amerika komen tegenwoordig nog nomadische
mensen voor. Door het tropische klimaat, hebben ze voedsel zoals: insecten, wild,
vissen en vruchten en hoeven ze dus geen wintervoorraden aan te leggen. De
jagers-verzamelaars in Europa moesten dit wel, door het klimaat met wisselende
seizoenen en wegtrekkende dieren.
Tot 10.000 v.Chr. bestond de IJstijd en daarna ontstond het toendraklimaat.
Het vlees, huid, vacht en botten werden gebruikt van de dieren door de
rendierjagers. Mammoeten en wolharige neushoorns, stierven hier uit.
Hulpmiddelen die rendierjagers gebruikten, waren gereedschappen van
vuursteen, botten en hout. Grote dieren konden op afstand gehouden worden
door het vuur en men kon beter leven in de winter.
De rendieren trokken naar het hoge noorden en elanden, runderen, wilde
paarden en herten konden beter leven in het warme klimaat. Ook ontstonden
visrijke meren, rivieren en beekjes.
Rond 7000 v.Chr. hoefden jagers in West-Europa niet meer rond te trekken, maar
konden ze op één plek blijven. Men vond een skelet uit circa 5000 v.Chr. (Trijntje).
De Agrarische Revolutie:
De eerste boeren leefden rond 10.000 v.Chr. in het Midden-Oosten. Dit gebied
noemt men de Vruchtbare Halvemaan (heuvelachtig gebied in het huidige
Syrië, Turkije en Irak, waar de landbouw ontstond). Hieruit ontdekte men, dat
akkers met graan ingezaaid kunnen worden. Hiervan uit verspreidde zich de
landbouw naar West-Europa.
Niet iedereen hield zich bezig met de landbouw, zo waren er ook bijvoorbeeld
pottenbakkers, gingen mensen wol spinnen en weven. Ook werd het gebruik van
brons, koper en ijzer ontdekt.
De eerste landbouw cultuur in West-Europa was de Bandkeramiekcultuur, rond
5300 v. Chr. Deze naam kwam door de versiering in de vorm van een band op het
aardewerk. Een ander belangrijke landbouwcultuur was de Trechterbekercultuur.
Dit volk leefde tussen 3500 en 2700 v.Chr. Ze gaven hun overledenen potten,
sieraden en wapens mee als ze in hun hunebed werden gelegd. Deze
hunebedden komen voor in Noordwest-Europa, en in Nederland vooral in
Drenthe.
De eerste boeren maakten veel gebruik van stenen wapens, we spreken daarom
ook over de Steentijd. De randen van vuursteen waren scherp, en konden
daarom goed gebruikt worden voor bijlen, messen en boren. Eerst werden
voorwerpen van koper gemaakt, maar omdat koper snel buigt, was dit nutteloos.
Door koper en tin te mengen, ontstond er brons. Rond 2100 v.Chr. komen veel
bronzen voorwerpen voor.
In Spanje en Frankrijk werden grottekeningen gevonden van ruim 30.000 jaar
geleden. Zo ook beeldjes. Een daarvan is het Mannetje van Willemstad.
Graftekeningen werden veel gevonden in de hunebedden. Ook zijn daar veel
grafgiften opgegraven.
1
, In het Midden-Oosten eindigde de prehistorie 5000 jaar geleden, terwijl in West-
Europa dit ruim 2000 jaar geleden gebeurde. In Nieuw-Guinea was dit pas 80 jaar
geleden.
Tijdvak 2 – Grieken en Romeinen (Oudheid: 3000 v.Chr. – 500 na
Chr.)
Het Midden-Oosten:
Beoefenaars van nieuwe specialismes leefden in stadstaten – een centrum van
nieuwe ideeën en ontwikkelingen.
De landbouwsamenleving van het Midden-Oosten ontstond in Mesopotamië
(Eufraat, Tigris en de Nijl). De landbouw was afhankelijk van irrigatie. Een goede
oogst was belangrijk voor het voortbestaan van de nederzetting. Zo werden er
ook tempels gebouwd voor priesters, die zich bezig hielden met de goden. De
verovering van vruchtbare grond, had als voordeel dat er ook slaven bijkwamen.
Dit werd geleid door ambtenaren en bestuurders, die werden geleid door een
koning. Hierdoor ontstonden de stadstaten/beschavingen. Om iedereen te
kunnen voeden, werd administratie bijgehouden. Hierdoor ontstond het eerste
schrift op kleitabletten. En zo ook de eerste wetten. Sommige waren zo
succesvol, dat er rijken ontstonden (bijv. Egyptische Rijk).
Griekse stadstaten:
Athene, Sparta en Thebe, waren Griekse stadstaten. Athene kwam met
ontwikkelingen zoals de democratie en de filosofie. Socrates, Plato en
Aristoteles ontwikkelden ideeën voor het bestuur.
Het Romeinse Rijk:
Circa 200 v.Chr. tot 400 na Chr. groeide Rome uit tot het Romeinse Rijk. Religie,
wetenschap en bouwstijlen werden van de Grieken overgenomen (Grieks-
Romeinse cultuur).
Rond 750 v. Chr. ontstond de stad Rome, dit was het centrum van het Romeinse
Rijk. Rond 270 v.Chr. was Italië veroverd. Rond 50 v.Chr. kwamen ze terecht in het
huidige Nederland en België. Julius Caesar was de leider, zijn opvolger was de
eerste keizer van het Rijk; Caesar Augustus. Tot 250 na Chr. was er veel welvaart
in het Rijk, de Pax Romana.
Het leger zorgden voor rust en veiligheid. Binnen het rijk, konden het leger zich
snel verplaatsen door middel van aangelegde wegen. Overal kon men het Latijn
spreken, het Romeinse schrift lezen en gebruikte men het muntstelsel. Burgers
namen de Romeinse gewoontes over (romanisering). De Romeinen bouwden
steden met straten, badhuizen, theaters, bruggen, waterleiding en riolering.
Rome had in 100 jaar na Chr. ongeveer 1 miljoen inwoners. Men gebruikten
boogconstructies om stevigheid aan het bouwwerk te geven en materiaal te
sparen. De hoofdstraten kruisten elkaar op het forum (marktplein) met tempels
en een basilica (gemeenschapsruimte).
De Rijn was lange tijd de grens van twee rijken. Ter versterking van de grens,
werden er wachttorens en forten langs de rivier geplaatst, de limes. Het meest
noordelijke fort lag echter aan het IJ.
2