Externe Foregrounding: bv typografie, ongewone stijl, ongebruikelijke woordkeuze,
onderbreken van chronologische woordvolgorde.
Interne Foregrounding: herhaling, tegenstellingen, symbolen, metaforen etc.
Syntax heeft betrekking op zinsstructuur: de volgorde van woorden.
Poëtische deviaties: Afwijken van bestaande literaire conventies, zoals het vermijden
van rijm of het gebruik van spreektaal (wat de verbinding met de lezer vergroot), zoals
Gorter deed.
Poëtische equivalenties: Herintroduceren of vernieuwen van traditionele elementen,
zoals het gebruik van rijm en metrum door Komrij.
Semiotiek
• Twee namen: Ferdinand de Saussure (1857-1916) en C.S. Peirce (1839-1914)
• Uitgangspunt: we leven niet zozeer in een werkelijkheid van materiële objecten, maar
tussen tekens, die we interpreteren.
• Plato: verschil tussen natuurlijke (geen afzender, vuur en rook) en conventionele
tekens (gecreëerd, handen schudden).
De Saussure
Langue vs. Parole
Langue: Dit verwijst naar het abstracte systeem van een taal, inclusief grammatica en
betekenissen. Het is een stabiel en collectief systeem dat bestudeerd kan worden.
Parole: Dit is de concrete uiting van taal, oftewel de spreektaal. Het is dynamisch en
voortdurend in ontwikkeling, waardoor het moeilijk te bestuderen is.
Signifiant vs. Signifié
Signifiant: De materiële component van een teken, het woord zelf of de klank.
Signifié: Het concept of de betekenis waarnaar het signifiant verwijst.
De Saussure stelt dat de relatie tussen signifiant en signifié arbitrair is. Dit betekent dat
er geen intrinsieke verbinding is tussen de materiële component (het woord) en de
betekenis. Een begrip krijgt betekenis binnen een systeem van andere woorden (tekens)
die equivalent of oppositioneel zijn.
C.S. Peirce
• Alles is een teken – dat is een cultuur
• Het gaat niet om de juiste interpretatie van tekens: ‘it happens’
• Begrip ‘beliefs’: ingeslepen automatismen (jouw sociale en culturele vorm)
• Conventies kennen om een teken te interpreteren
• Meer kunnen zien dan de werkelijkheid en wel een directe relatie
1. Deductie: van de theorie naar de feiten (algemeen naar specifiek)
2. Inductie: van de feiten naar de theorie (specifiek naar algemeen)
3. Abductie: een eenmalige hypothese die je voortdurend bij kunt stellen: dat geldt voor
‘beliefs’, die stel je steeds bij, je leven lang.
, Samenvatting
Drie soorten tekens volgens Peirce:
Icoon: vertoont gelijkenis met hetgeen waarnaar het verwijst; het lijkt erop. In de
literatuurwetenschap: metafoor.
Index: teken van aangrenzendheid. Moet je interpreteren.
Symbool: berust op conventies; een concrete voorstelling van een abstract idee.
Rond 1960 methodenmonisme:
De natuurwetenschap: Het gaat om toetsbaarheid, controleerbaarheid en
herhaalbaarheid. Literatuurwetenschap vraagt zich af: zijn wij nog wel wetenschappelijk
genoeg? Ja, als wij de methode van de natuurwetenschappen overnemen.
De empirische lit.wet. is een reactie op de ergocentrische methode (ca. 1930-1960).
Close reading, de tekst is heilig, geen context. Uiteindelijk: context is ook van belang om
literatuur te begrijpen.
Literary competence: de vaardigheden en kennis die nodig zijn om literatuur te
begrijpen en te waarderen (achtergrond, onderwijs, cultuur).
Jauß is samen met Wolfgang Iser de grondlegger van de empirische
literatuurwetenschap. Mensen lezen andere boeken dan de wetenschap dacht.
Literatuurgeschiedenis: lezers hebben door de context van een bepaalde tijd bepaalde
verwachtingen die worden doorbroken, er ontstaan nieuwe verwachtingen, nieuwe
werken, weer doorbroken, enz. Hij maakt gebruik van inzichten van Russische
formalisten, denk aan Jakobson: ‘ostranenië’, vervreemding. Afwijkend taalgebruik dat
de gewone waarneming doorbreekt en de werkelijkheid in een nieuw daglicht plaatst.
Maar: formalisten hebben geen aandacht voor lezersreacties; Jauß wel.
Jauß en Madame Bovary van Flaubert
• De roman doorbrak conventies:
• Vrije indirecte rede (in de derde persoon over een ‘ik’ praten; via de derde persoon).
• Emma Bovary neemt twee minnaars
• Kopiëren van taal: de beste realist is die taal kopieert, niet de werkelijkheid (want taal
kan alleen taal kopiëren) Jauß deed onderzoek naar lezersreacties op deze roman. Dat
waren geschreven reacties. Probleem: de doorsneelezer schreef niet over het boek;
alleen de elite. Maar die reacties zijn controleerbaar en classificeerbaar. Dat is volgens
de empirische literatuurwetenschap wetenschap.
Empirische literatuurwetenschap breidt uit
• Richt zich op het hele bedrijf, het ‘literaire veld’: De materiële productie (o.a. auteurs,
uitgevers, distributie (boekhandel, bibliotheken) en symbolische productie:
a) literatuurkritiek (journalisten, essayisten, academici)
b) literatuuronderwijs (middelbare school, HBO, universiteit)
c) lezerspubliek
• Empirische literatuurwetenschappers beweren dat ze niet interpreteren,
geven geen mening over goed/slecht, mooi/lelijk, maar wel over de structuur van een
boek. Zij streven naar objectiviteit, in tegenstelling tot de hermeneutici.