H7 Tijd van pruiken en revoluties
Kenmerkende aspecten
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving -> godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
2. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse
verlichte wijze vorm te geven -> verlicht absolutisme.
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussie over grondwetten,
grondrechten en stadsburgerschap.
De rede
- De wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw leverde veel nieuwe kennis op over de
natuur en de wereld. Systematisch onderzoek, waarneming en het gebruik van de ratio waren
methodes waarmee wetenschappers deze kennis hadden verkregen. Het succes van deze
wetenschappelijke werkwijze inspireerde verlichte filosofen en politiek denkers. Als het gebruik
van de ratio door natuurwetenschappers zulke grote positieve gevolgen had, zou dat dan ook
voor het bestuderen van de mens en de samenleving het geval zijn? De overtuiging dat door het
gebruik van de ratio een betere maatschappij kon worden ontwikkeld -> rationeel optimisme, is
kenmerkend voor het verlichte denken.
- De vanzelfsprekendheid waarmee de adel en de geestelijkheid al eeuwen het maatschappelijk
reilen en zeilen bepaalden, kwam ter discussie te staan. Hetzelfde gold voor het absolutisme. De
verlichte ideeën boden weinig ruimte aan allerlei mysterieuze volksgebruiken en wonderlijke
tradities die vaak al eeuwen het dagelijks leven van mensen beïnvloedden. Ook over religie lieten
veel filosofen zich kritisch uit. Zij waren zo gericht op de ratio dat zij op zoek gingen naar een
godsbewijs. Dat bracht sommige van hen in conflict met de Kerk, die hier niet van was gediend.
- Verlichte filosofen gingen ervan uit dat er rechten bestaan die voor alle mensen gelden, net zoals
er natuurwetten bestaan die overal in de natuur gelden. Mensen moesten in hun optiek altijd vrij
over deze natuurlijke rechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op
eigendom en het recht op veiligheid, kunnen beschikken.
Afspraken tussen volk en bestuur
- Voor verlichte denkers was de wijze waarop het bestuur en de machtsverhoudingen moesten
worden vormgegeven een zeer belangrijk onderwerp. Veel van hen keurden het absolutisme af,
omdat dat niet gebaseerd was op de ratio, maar op tradities en op het droit divin.
- Volgens de Engelse filosoof Thomas Hobbes en anderen, zoals John Locke en Jean-Jacques
Rousseau, moest het volk besluiten dat zij tezamen een politieke gemeenschap vormden. Zo'n
sociaal contract moest in het bestuur het uitgangspunt zijn. Het volk moest vervolgens uit haar
midden bestuurders kiezen, die de belangen van het volk moesten behartigen en zich aan het
volk moesten verantwoorden. Zo lag de soevereiniteit altijd bij het volk, waar deze volgens
Hobbes thuishoorde.
- De filosoof Montesquieu bepleitte een trias politica. Door de uitvoerende, wetgevende en
rechtsprekende macht bij verschillende partijen onder te brengen, was de kans op
machtsmisbruik veel kleiner dan wanneer één persoon of groep alle macht in handen had.
- Niet alle filosofen waren enthousiast over het toekennen van politieke inspraak aan het volk. De
denker Voltaire was bijvoorbeeld van mening dat het overgrote deel van het volk te dom was om
bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen. Volgens hem moest het bestuur voorbehouden
blijven aan de minderheid van de mensen die daar vaardig genoeg voor was.
, Verlichte vorsten
- De verlichte ideeën drongen ook door tot de Europese koningshuizen. De meeste koningen
hielden vast aan het absolutisme, de regeringsvorm van het ancien régime. Toch stonden
sommige absolute vorsten wel open voor verlichte denkbeelden. Frederik de Grote van Pruisen
was zo'n vorst. Hij zag zichzelf als 'eerste dienaar van de staat'. Hij wees het droit divin af en vond
dat hij verantwoording was verschuldigd aan het volk, waarmee hij een sociaal contract had. Hij
vond wel dat het contract voor altijd bindend was en dat het volk hem dus niet kon afzetten.
Frederik de Grote gaf zijn volk geen inspraak in het bestuur, maar zette zich in voor het welzijn
van zijn volk. Hij deed dit onder meer door geloofsvrijheid toe te staan en het onderwijs te
verbeteren -> verlicht absolutisme.
- Ook tsarina Catharina de Grote van Rusland vond verlichte ideeën over gelijkheid van alle
mensen en vrijheid voor het volk heel interessant. Ze streefde ernaar dat Rusland een grondwet
zou krijgen. De meeste Russische edelen waren hier niet enthousiast over. Zij vonden het onjuist
dat zij, hooggeborenen, aan dezelfde rechten en plichten waren gebonden als de horigen op hun
landerijen. Omdat Catharina voor het bestuur van haar grote land afhankelijk was van de adel,
verdween de grondwet al snel uit beeld. Ook schrok ze van wat er gebeurde met de koning in
landen als Frankrijk.
De encyclopedie
- Om zelfstandig te kunnen nadenken, moet men beschikken over kennis. De Franse filosofen
Denis Diderot en Jean d'Alembert besloten daarom een 28-delige Encyclopédie samen te stellen,
waarin door een team van tweehonderd deskundigen een groot deel van de toenmalige
beschikbare kennis en ideeën werd samengevat. De boeken werden ruim verspreid en hadden
veel invloed op het denken van de burgerij in Europa.
- Niet iedereen was even gelukkig met de Encyclopédie. Veel edelen en geestelijken voelden zich
door de inhoud van sommige artikelen aangevallen, want de Encyclopédie bevatte veel kritiek op
privileges van de adel en op de positie van de Kerk en de geestelijkheid. Een oproep tot een
verbod van de boeken werkte averechts: de verkoopcijfers namen daarna juist sterk toe.
- Naast boeken speelden kranten een grote rol in het verspreiden van nieuws en ideeën. Dankzij
steeds betere druktechnieken konden kranten snel en in grote oplagen worden gedrukt. In
Frankrijk hadden sommige kranten een oplage van twintigduizend exemplaren. Gemiddeld werd
elke krant door zes personen gelezen. Het analfabetisme-percentage nam gestaag af, waardoor
ook steeds meer mensen die niet tot de sociale bovenklasse behoorden, in staat waren om
nieuws en kennis tot zich te nemen.
De suikerplanatages van Suriname
- Halverwege de zeventiende eeuw streefde Engeland naar het opzetten van plantagekoloniën in
Amerika. De Spanjaarden en de Portugezen hadden die al langer en onttrokken er veel winst aan.
Een van de gebieden die de Engelsen als kolonie hadden, was Suriname. Het klimaat en de grond
waren geschikt voor het verbouwen van suiker. De inheemse bewoners waren niet geschikt voor
het zware plantagewerk. De plantagehouders maakten daarom gebruik van Afrikanen die als
slaven naar Amerika werden gehaald via de trans-Atlantische slavenhandel.
- De werkdagen op de plantages waren lang. De werkomstandigheden waren slecht en de
plantagehouders besteedden weinig aandacht aan de veiligheid van de slaven.
- In 1667 werd Suriname veroverd door een Zeeuwse kapitein, waarna de plantages in handen
kwamen van een kleine groep Zeeuwse en Hollandse kolonisten. Zij kozen een gouverneur voor
het dagelijks bestuur. De Staten - Generaal van de Republiek zorgde voor soldaten die de
belangen van de plantagehouders verdedigden. Deze soldaten sloegen opstanden neer op de
plantages en traden op als ontsnapte slaven vanuit het regenwoud plantages aanvielen. Door de
jaren heen ontstond in Suriname een complexe samenleving van Europese kolonisten, slaven,
vrije zwarten (vrijgelaten slaven en hun nakomelingen) en mensen van gemengde afkomst
Kenmerkende aspecten
1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving -> godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
2. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse
verlichte wijze vorm te geven -> verlicht absolutisme.
3. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
4. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussie over grondwetten,
grondrechten en stadsburgerschap.
De rede
- De wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw leverde veel nieuwe kennis op over de
natuur en de wereld. Systematisch onderzoek, waarneming en het gebruik van de ratio waren
methodes waarmee wetenschappers deze kennis hadden verkregen. Het succes van deze
wetenschappelijke werkwijze inspireerde verlichte filosofen en politiek denkers. Als het gebruik
van de ratio door natuurwetenschappers zulke grote positieve gevolgen had, zou dat dan ook
voor het bestuderen van de mens en de samenleving het geval zijn? De overtuiging dat door het
gebruik van de ratio een betere maatschappij kon worden ontwikkeld -> rationeel optimisme, is
kenmerkend voor het verlichte denken.
- De vanzelfsprekendheid waarmee de adel en de geestelijkheid al eeuwen het maatschappelijk
reilen en zeilen bepaalden, kwam ter discussie te staan. Hetzelfde gold voor het absolutisme. De
verlichte ideeën boden weinig ruimte aan allerlei mysterieuze volksgebruiken en wonderlijke
tradities die vaak al eeuwen het dagelijks leven van mensen beïnvloedden. Ook over religie lieten
veel filosofen zich kritisch uit. Zij waren zo gericht op de ratio dat zij op zoek gingen naar een
godsbewijs. Dat bracht sommige van hen in conflict met de Kerk, die hier niet van was gediend.
- Verlichte filosofen gingen ervan uit dat er rechten bestaan die voor alle mensen gelden, net zoals
er natuurwetten bestaan die overal in de natuur gelden. Mensen moesten in hun optiek altijd vrij
over deze natuurlijke rechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op
eigendom en het recht op veiligheid, kunnen beschikken.
Afspraken tussen volk en bestuur
- Voor verlichte denkers was de wijze waarop het bestuur en de machtsverhoudingen moesten
worden vormgegeven een zeer belangrijk onderwerp. Veel van hen keurden het absolutisme af,
omdat dat niet gebaseerd was op de ratio, maar op tradities en op het droit divin.
- Volgens de Engelse filosoof Thomas Hobbes en anderen, zoals John Locke en Jean-Jacques
Rousseau, moest het volk besluiten dat zij tezamen een politieke gemeenschap vormden. Zo'n
sociaal contract moest in het bestuur het uitgangspunt zijn. Het volk moest vervolgens uit haar
midden bestuurders kiezen, die de belangen van het volk moesten behartigen en zich aan het
volk moesten verantwoorden. Zo lag de soevereiniteit altijd bij het volk, waar deze volgens
Hobbes thuishoorde.
- De filosoof Montesquieu bepleitte een trias politica. Door de uitvoerende, wetgevende en
rechtsprekende macht bij verschillende partijen onder te brengen, was de kans op
machtsmisbruik veel kleiner dan wanneer één persoon of groep alle macht in handen had.
- Niet alle filosofen waren enthousiast over het toekennen van politieke inspraak aan het volk. De
denker Voltaire was bijvoorbeeld van mening dat het overgrote deel van het volk te dom was om
bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen. Volgens hem moest het bestuur voorbehouden
blijven aan de minderheid van de mensen die daar vaardig genoeg voor was.
, Verlichte vorsten
- De verlichte ideeën drongen ook door tot de Europese koningshuizen. De meeste koningen
hielden vast aan het absolutisme, de regeringsvorm van het ancien régime. Toch stonden
sommige absolute vorsten wel open voor verlichte denkbeelden. Frederik de Grote van Pruisen
was zo'n vorst. Hij zag zichzelf als 'eerste dienaar van de staat'. Hij wees het droit divin af en vond
dat hij verantwoording was verschuldigd aan het volk, waarmee hij een sociaal contract had. Hij
vond wel dat het contract voor altijd bindend was en dat het volk hem dus niet kon afzetten.
Frederik de Grote gaf zijn volk geen inspraak in het bestuur, maar zette zich in voor het welzijn
van zijn volk. Hij deed dit onder meer door geloofsvrijheid toe te staan en het onderwijs te
verbeteren -> verlicht absolutisme.
- Ook tsarina Catharina de Grote van Rusland vond verlichte ideeën over gelijkheid van alle
mensen en vrijheid voor het volk heel interessant. Ze streefde ernaar dat Rusland een grondwet
zou krijgen. De meeste Russische edelen waren hier niet enthousiast over. Zij vonden het onjuist
dat zij, hooggeborenen, aan dezelfde rechten en plichten waren gebonden als de horigen op hun
landerijen. Omdat Catharina voor het bestuur van haar grote land afhankelijk was van de adel,
verdween de grondwet al snel uit beeld. Ook schrok ze van wat er gebeurde met de koning in
landen als Frankrijk.
De encyclopedie
- Om zelfstandig te kunnen nadenken, moet men beschikken over kennis. De Franse filosofen
Denis Diderot en Jean d'Alembert besloten daarom een 28-delige Encyclopédie samen te stellen,
waarin door een team van tweehonderd deskundigen een groot deel van de toenmalige
beschikbare kennis en ideeën werd samengevat. De boeken werden ruim verspreid en hadden
veel invloed op het denken van de burgerij in Europa.
- Niet iedereen was even gelukkig met de Encyclopédie. Veel edelen en geestelijken voelden zich
door de inhoud van sommige artikelen aangevallen, want de Encyclopédie bevatte veel kritiek op
privileges van de adel en op de positie van de Kerk en de geestelijkheid. Een oproep tot een
verbod van de boeken werkte averechts: de verkoopcijfers namen daarna juist sterk toe.
- Naast boeken speelden kranten een grote rol in het verspreiden van nieuws en ideeën. Dankzij
steeds betere druktechnieken konden kranten snel en in grote oplagen worden gedrukt. In
Frankrijk hadden sommige kranten een oplage van twintigduizend exemplaren. Gemiddeld werd
elke krant door zes personen gelezen. Het analfabetisme-percentage nam gestaag af, waardoor
ook steeds meer mensen die niet tot de sociale bovenklasse behoorden, in staat waren om
nieuws en kennis tot zich te nemen.
De suikerplanatages van Suriname
- Halverwege de zeventiende eeuw streefde Engeland naar het opzetten van plantagekoloniën in
Amerika. De Spanjaarden en de Portugezen hadden die al langer en onttrokken er veel winst aan.
Een van de gebieden die de Engelsen als kolonie hadden, was Suriname. Het klimaat en de grond
waren geschikt voor het verbouwen van suiker. De inheemse bewoners waren niet geschikt voor
het zware plantagewerk. De plantagehouders maakten daarom gebruik van Afrikanen die als
slaven naar Amerika werden gehaald via de trans-Atlantische slavenhandel.
- De werkdagen op de plantages waren lang. De werkomstandigheden waren slecht en de
plantagehouders besteedden weinig aandacht aan de veiligheid van de slaven.
- In 1667 werd Suriname veroverd door een Zeeuwse kapitein, waarna de plantages in handen
kwamen van een kleine groep Zeeuwse en Hollandse kolonisten. Zij kozen een gouverneur voor
het dagelijks bestuur. De Staten - Generaal van de Republiek zorgde voor soldaten die de
belangen van de plantagehouders verdedigden. Deze soldaten sloegen opstanden neer op de
plantages en traden op als ontsnapte slaven vanuit het regenwoud plantages aanvielen. Door de
jaren heen ontstond in Suriname een complexe samenleving van Europese kolonisten, slaven,
vrije zwarten (vrijgelaten slaven en hun nakomelingen) en mensen van gemengde afkomst