H6 Soorten en populaties
Kenmerken van soorten
- Om vast te stellen of twee organismen tot dezelfde soort gebruiken ze de volgende criteria:
1. Uiterlijke kenmerken
2. Mogelijkheid tot vruchtbare nakomelingen
3. DNA-onderzoek
Soortnamen en indeling
- Een wetenschappelijke naam bestaat uit de geslachtsnaam en de soortaanduiding, ook wel de
binominale naamgeving.
- Ondersoort -> een geografisch afgescheiden groep soortgenoten met iets afwijkende kenmerken.
- Taxonomie -> de wetenschap die soorten indeelt in groepen. De taxonomie plaatst organismen
bijeen in steeds grotere groepen: organismen -> soorten -> geslachten -> families -> orden ->
klassen -> afdelingen -> rijken -> domeinen.
- Door het fokken van dieren of het kweken van planten ontstaan variaties -> rassen.
- Taxonomen gebruiken domeinen als hoogste groep. Zij onderscheiden drie domeinen (allemaal
hebben ze een eigen type rRNA):
1. De archaea -> eencelligen zonder kernmembraan. DNA ligt los in de cel. De bouw
celmembraan bestaat uit een enkele laag fosfolipiden met lange vetachtige staarten.
2. De bacteriën (prokaryoten) -> eencelligen zonder kernmembraan. DNA ligt los in de cel.
celmembraan met dubbele laag fosfolipiden.
3. De eukaryoten -> celmembraan met dubbele laag fosfolipiden en het DNA zit in de celkern.
DNA
- Biologen gebruiken DNA-onderzoek om tot een meer betrouwbare indeling van soorten te
komen. Zij analyseren genen voor eiwitten die in veel verschillende organismen voorkomen. Met
behulp van een moleculaire klok kunnen biologen vaststellen welke soorten verwant zijn en
hoelang die soorten al op aarde aanwezig zijn.
- Hoe meer verschillende mutaties biologen in het gen aantreffen, hoe minder nauw verwant de
soorten zijn en hoe langer geleden ze van een gemeenschappelijke voorouder zijn afgesplitst.
- Moleculaire klok -> genen die met een constante snelheid muteren.
Kenmerken van soorten
- Om vast te stellen of twee organismen tot dezelfde soort gebruiken ze de volgende criteria:
1. Uiterlijke kenmerken
2. Mogelijkheid tot vruchtbare nakomelingen
3. DNA-onderzoek
Soortnamen en indeling
- Een wetenschappelijke naam bestaat uit de geslachtsnaam en de soortaanduiding, ook wel de
binominale naamgeving.
- Ondersoort -> een geografisch afgescheiden groep soortgenoten met iets afwijkende kenmerken.
- Taxonomie -> de wetenschap die soorten indeelt in groepen. De taxonomie plaatst organismen
bijeen in steeds grotere groepen: organismen -> soorten -> geslachten -> families -> orden ->
klassen -> afdelingen -> rijken -> domeinen.
- Door het fokken van dieren of het kweken van planten ontstaan variaties -> rassen.
- Taxonomen gebruiken domeinen als hoogste groep. Zij onderscheiden drie domeinen (allemaal
hebben ze een eigen type rRNA):
1. De archaea -> eencelligen zonder kernmembraan. DNA ligt los in de cel. De bouw
celmembraan bestaat uit een enkele laag fosfolipiden met lange vetachtige staarten.
2. De bacteriën (prokaryoten) -> eencelligen zonder kernmembraan. DNA ligt los in de cel.
celmembraan met dubbele laag fosfolipiden.
3. De eukaryoten -> celmembraan met dubbele laag fosfolipiden en het DNA zit in de celkern.
DNA
- Biologen gebruiken DNA-onderzoek om tot een meer betrouwbare indeling van soorten te
komen. Zij analyseren genen voor eiwitten die in veel verschillende organismen voorkomen. Met
behulp van een moleculaire klok kunnen biologen vaststellen welke soorten verwant zijn en
hoelang die soorten al op aarde aanwezig zijn.
- Hoe meer verschillende mutaties biologen in het gen aantreffen, hoe minder nauw verwant de
soorten zijn en hoe langer geleden ze van een gemeenschappelijke voorouder zijn afgesplitst.
- Moleculaire klok -> genen die met een constante snelheid muteren.