Bank en financiewezen
0. Inleiding:
Intermediatiefunctie van de bank:
Bemiddelaar tussen spaarders en ontleners
Fondsen van spaarders aantrekken, om met deze fondsen kredieten te
verlenen aan ontleners
Deel I:
Technieken van renteberekening
Rendement op beleggingsinstrument
Opstellen van aflossingstabel voor een lening
Deel II:
Bankpolitiek
‘Interne keuken’ van bank:
Vanwaar haalt bank winst?
Zijn er risico’s?
Hoe risico’s onder controle houden?
Operatie-omgeving van bank:
Externe reglementen en toezichthouders
Overzicht van verschillende financiële instellingen + concurrentiële
karakter
Deel III:
Financiële producten:
Beleggings- en ontleningsmogelijkheden
Rendements- en risicokarakteristieken
, 1. De bankbalans:
Inhoud:
De bankactiva
De bankpassiva
Opmerkingen bij de bankbalans
Actiefposten Passiefposten
1) VA 1) Eigen vermogen
Materiële Buffer om bankrisico’s tegen te
o Kantoren, kluizen, gaan
infrastructuur Wettelijk bepaald
Financiële o Bankfalen te vermijden
o Deelnemingen
Immateriële 2) Achtergestelde schulden
o Knowhow, reputatie, … Schulden die terugbetaald worden
na andere bankschulden, voor
2) Effectenportefeuille aandelen
Verhandelbare instrumenten
Bv. aandelen, obligaties 3) Deposito’s 3 soorten
Geld dat bij banken wordt
3) Kredieten geplaatst
Belangrijkste aanwending o Zicht-
Aan: o Termijn-
o Bedrijven o Spaar-
o Particulieren
o Overheid 4) In schuldbewijzen belichaamde
Bankleningen schulden
Overheidspapier Door bank uitgegeven effecten
Staatsbon, o Kasbons
schatkistcertificaten, o Kapitalisatiebon
OLO’s o Obligaties
o Depositobewijzen
4) Kasgelden
Zeer liquide middelen 5) Interbankschulden
Bankrun => bankfaling Vordering t.o.v. Fi.
Wettelijke bepalingen
5) Interbankvordering
Vordering t.o.v. andere Fi.
Verschil tussen bankbalans en balans van niet-financiële ondernemingen:
Bestedingen:
Bank: voornaamste actiefpost = verlenen kredieten
Ondernemingen: bestedingen in vaste activa en werkkapitaal
Werkingsmiddelen:
Bank: deposito’s = vreemd vermogen, want altijd moeten kunnen
terugbetalen
Verhouding EV/VV = zeer laag
Ondernemingen: werkingsmiddelen = eigen vermogen + vreemd
vermogen (schulden banken, leveranciers, …)
Verhouding EV/VV = hoger
Buitenbalansactiviteiten
Activiteiten die niet in balans voorkomen, maar leveren wel inkomsten
op
Advies: beleggingen, effectisering en beheer van beleggingsfondsen
, 2. Interestberekening:
Inhoud:
Gevalstudie (zie cursus)
Inleiding
Enkelvoudige renteberekening
Samengestelde renteberekening
Diverse toepassingen
Oefeningen (zie cursus)
2.1 Inleiding
2.1.1 Kapitaal, rente en rentevoet:
Kapitaal dient productief te zijn
Grootte van interestvergoeding I hangt af van 4 factoren:
Grootte van het uitgeleende kapitaal
Rentevoet of interestvoet (= i)
Vergoeding per kapitaaleenheid en per renteperiode
Verhouding tussen opbrengst van kapitaal voor een bepaalde
periode en kapitaal
Wijze van renteberekening
Enkelvoudige renteberekening: geen rente op rente
Samengestelde renteberekening: rente op rente
Beleggingsduur of aantal beleggingsperioden (= n)
Aantal perioden n is in functie van periodiciteit van renteberekening
(N.B.: periode kan jaar, semester, trimester, … zijn; belangrijk is consistentie tussen bellegingsduur en
periodiciteit van rente)
2.1.2 Tijdswaarde van geld:
Tijdswaarde
Tijdstip bepaald waarde van kapitaal
€1 nu ≠ €1 morgen
Inflatie: duurder worden van leven
Minder goederen of diensten aanschaffen met zelfde geldsom
Rationele belegger wil minstens evenveel koopkracht op einde
beleggingsduur
Positieve interestvoet omwille van opportuniteitskosten
Kapitaal afstaan en niet kunnen aanwenden om dadelijk te consumeren
Vergoed voor derving van rendement (= gemiste kans) = reële
interestvoet
2.1.3 Actuele waarde en slotwaarde
Waardebepalingen
Slotwaarde = oprenten:
Bepalen tot welk bedrag kapitaal V0 aangegroeid is na n perioden
0. Inleiding:
Intermediatiefunctie van de bank:
Bemiddelaar tussen spaarders en ontleners
Fondsen van spaarders aantrekken, om met deze fondsen kredieten te
verlenen aan ontleners
Deel I:
Technieken van renteberekening
Rendement op beleggingsinstrument
Opstellen van aflossingstabel voor een lening
Deel II:
Bankpolitiek
‘Interne keuken’ van bank:
Vanwaar haalt bank winst?
Zijn er risico’s?
Hoe risico’s onder controle houden?
Operatie-omgeving van bank:
Externe reglementen en toezichthouders
Overzicht van verschillende financiële instellingen + concurrentiële
karakter
Deel III:
Financiële producten:
Beleggings- en ontleningsmogelijkheden
Rendements- en risicokarakteristieken
, 1. De bankbalans:
Inhoud:
De bankactiva
De bankpassiva
Opmerkingen bij de bankbalans
Actiefposten Passiefposten
1) VA 1) Eigen vermogen
Materiële Buffer om bankrisico’s tegen te
o Kantoren, kluizen, gaan
infrastructuur Wettelijk bepaald
Financiële o Bankfalen te vermijden
o Deelnemingen
Immateriële 2) Achtergestelde schulden
o Knowhow, reputatie, … Schulden die terugbetaald worden
na andere bankschulden, voor
2) Effectenportefeuille aandelen
Verhandelbare instrumenten
Bv. aandelen, obligaties 3) Deposito’s 3 soorten
Geld dat bij banken wordt
3) Kredieten geplaatst
Belangrijkste aanwending o Zicht-
Aan: o Termijn-
o Bedrijven o Spaar-
o Particulieren
o Overheid 4) In schuldbewijzen belichaamde
Bankleningen schulden
Overheidspapier Door bank uitgegeven effecten
Staatsbon, o Kasbons
schatkistcertificaten, o Kapitalisatiebon
OLO’s o Obligaties
o Depositobewijzen
4) Kasgelden
Zeer liquide middelen 5) Interbankschulden
Bankrun => bankfaling Vordering t.o.v. Fi.
Wettelijke bepalingen
5) Interbankvordering
Vordering t.o.v. andere Fi.
Verschil tussen bankbalans en balans van niet-financiële ondernemingen:
Bestedingen:
Bank: voornaamste actiefpost = verlenen kredieten
Ondernemingen: bestedingen in vaste activa en werkkapitaal
Werkingsmiddelen:
Bank: deposito’s = vreemd vermogen, want altijd moeten kunnen
terugbetalen
Verhouding EV/VV = zeer laag
Ondernemingen: werkingsmiddelen = eigen vermogen + vreemd
vermogen (schulden banken, leveranciers, …)
Verhouding EV/VV = hoger
Buitenbalansactiviteiten
Activiteiten die niet in balans voorkomen, maar leveren wel inkomsten
op
Advies: beleggingen, effectisering en beheer van beleggingsfondsen
, 2. Interestberekening:
Inhoud:
Gevalstudie (zie cursus)
Inleiding
Enkelvoudige renteberekening
Samengestelde renteberekening
Diverse toepassingen
Oefeningen (zie cursus)
2.1 Inleiding
2.1.1 Kapitaal, rente en rentevoet:
Kapitaal dient productief te zijn
Grootte van interestvergoeding I hangt af van 4 factoren:
Grootte van het uitgeleende kapitaal
Rentevoet of interestvoet (= i)
Vergoeding per kapitaaleenheid en per renteperiode
Verhouding tussen opbrengst van kapitaal voor een bepaalde
periode en kapitaal
Wijze van renteberekening
Enkelvoudige renteberekening: geen rente op rente
Samengestelde renteberekening: rente op rente
Beleggingsduur of aantal beleggingsperioden (= n)
Aantal perioden n is in functie van periodiciteit van renteberekening
(N.B.: periode kan jaar, semester, trimester, … zijn; belangrijk is consistentie tussen bellegingsduur en
periodiciteit van rente)
2.1.2 Tijdswaarde van geld:
Tijdswaarde
Tijdstip bepaald waarde van kapitaal
€1 nu ≠ €1 morgen
Inflatie: duurder worden van leven
Minder goederen of diensten aanschaffen met zelfde geldsom
Rationele belegger wil minstens evenveel koopkracht op einde
beleggingsduur
Positieve interestvoet omwille van opportuniteitskosten
Kapitaal afstaan en niet kunnen aanwenden om dadelijk te consumeren
Vergoed voor derving van rendement (= gemiste kans) = reële
interestvoet
2.1.3 Actuele waarde en slotwaarde
Waardebepalingen
Slotwaarde = oprenten:
Bepalen tot welk bedrag kapitaal V0 aangegroeid is na n perioden