Hoofdstuk 1 – Wet en regelgeving
1.1: Inleiding over historische ontwikkeling van de Nederlandse woningwetgeving en
ruimtelijke ordening
Vóór de Woningwet van 1901:
• Bouwvoorschriften richtten zich alleen op technische eisen, openbare orde en
veiligheid. Er waren slechte leefomstandigheden in steden door overbevolking en
slechte hygiëne, wat leidde tot hoge sterftecijfers.
• In 1855 werd een rapport opgesteld dat de noodzaak benadrukte van betere
woonomstandigheden.
• Random hoorcollege vraag: Wat werd meegegeven aan de beerwagen in de 19e
eeuw?: Drekstoffen (poep enzo).
Woningwet van 1901:
• De wet introduceerde kwaliteitsnormen voor woningen en financiering voor
woningbouw door gemeenten en corporaties. Dit zorgde voor betere woningen en
stimuleerde woningbouw.
Na 1901:
• Er was een trage start maar rond 1910 ging het goed op gang. In de jaren ’20 kwam
sociale woningbouw op, met veel aandacht voor architectuur en leefbaarheid.
Tijdens de wederopbouw na WOII lag de focus op standaardisatie en massaproductie
om woningtekorten snel op te lossen.
Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO, 1962):
• De overheid kreeg meer grip op de bestemming van grond. Bestemmingsplannen
bepaalden hoe grond gebruikt mocht worden, bijvoorbeeld voor wonen, recreatie en
industrie.
Omgevingswet (2023):
• Deze wet vervangt meerdere wetten en maakt regels voor ruimte, milieu en
infrastructuur eenvoudiger en flexibeler. Bouwprojecten zoals zonne- en windparken
worden hiermee makkelijker te realiseren.
,Tijdlijn over wet- en regelgeving:
Besluit Bouwwerken Leefomgeving
Doel bouwbesluit: Realiseren van veilige, gezonde, bruikbare, energiezuinige en voor het
milieu zo min mogelijk belastende gebouwen.
Gebouwen moeten altijd voldoen aan het besluit bouwwerken leefomgeving (BBL)!
Opbouw BBL foto hiernaast:
Ze hebben het opgesplitst in bestaande bouw en
nieuwbouw. Als je dus iets nieuws gaat bouwen weet je
dat je gelijk daar in moet kijken. Ander belangrijk
hoofdstuk is het verbouwen of verplaatsen van een
bouwwerk en wijziging van een gebruiksfunctie. Van een
kantoor of school naar woningen. Rest spreekt wel voor
zich maar dat zijn de belangrijkste drie.
,Indeling van Gebieden en Ruimtes volgens het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)
Het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) regelt de eisen voor bouwwerken en de
leefomgeving, waarbij verschillende gebruiksfuncties en soorten ruimtes worden
onderscheiden. Deze indeling helpt bij het bepalen van de functionele eisen die gelden voor
een bouwwerk.
(Lijkt me raar als je dit uit je hoofd moet kennen maar misschien wel handig om te weten,
wie weet komt het op de toets)
1. Gebruiksfuncties
Een gebouw of bouwwerk heeft altijd een specifieke functie, wat wordt aangeduid als een
gebruiksfunctie. Het BBL onderscheidt de volgende gebruiksfuncties:
1. Wonen – bijvoorbeeld woningen en appartementencomplexen.
2. Bijeenkomstfunctie – zoals vergaderzalen en congrescentra.
3. Celfunctie – zoals gevangenissen en inrichtingen.
4. Gezondheidsfunctie – waaronder ziekenhuizen en verzorgingshuizen.
5. Industrie – zoals fabrieken en distributiecentra.
6. Kantoorfunctie – bijvoorbeeld kantoorgebouwen.
7. Logiesfunctie – waaronder hotels en campings.
8. Onderwijsfunctie – bijvoorbeeld scholen.
9. Recreatiefunctie – zoals sporthallen en gymzalen.
10. Handelsfunctie – bijvoorbeeld winkels, winkelcentra en supermarkten.
11. Overige gebruiksfuncties – zoals garages en parkeergarages.
12. "Bouwwerk geen gebouw zijnde" – zoals standbeelden en bruggen.
2. Indeling van Ruimtes
Binnen een gebouw worden de volgende gebieden onderscheiden:
• Gebruiksgebied – Primair bedoeld voor gebruik binnen de functie.
o Functiegebied – Niet bedoeld voor langdurig verblijf (bv. technische ruimtes).
o Verblijfsgebied – Ruimtes waarin mensen verblijven en activiteiten
plaatsvinden (bv. woonkamers, klaslokalen).
• Restgebied – Bv. toiletten, badkamers, verkeersruimtes.
• Onbenoemde ruimte – Ruimtes zonder specifieke functie.
, Hoofdstuk 2 – Milieu en duurzaamheid
2.1 Inleiding
Duurzaam bouwen is het bouwen van iets waar rekening wordt gehouden met de
milieueffecten. Men kijkt naar de milieueffecten over de hele levensduur van het
gebouw, zelfs bij de sloop.
De vier belangrijkste dingen bij duurzaam bouwen zijn: (Kennen!)
• Verstandig gebruik van ruimte
• Verstandig gebruik van energie
• Verstandig gebruik van water
• Milieuvriendelijke materialen
2.1.1 Verstandig gebruik van ruimte:
Duurzaam bouwen met betrekking tot ruimtegebruik gaat het over het bouwen met
een hoge densiteit. Oftewel het bouwen zo dichtbij mogelijk, of in de stad.
2.1.2 Verstandig gebruik van energie:
Er zijn bepaalde eisen aan constructies als je kijkt naar energie. Een paar zijn
bijvoorbeeld het toepassen van de juiste warmte-isolatie en zonwering, technische
installaties voor verwarming & ventilatie en energiezuinige toestellen. Ook wil je
warmteverlies beperken en gebruik maken van alternatieven energiebronnen zoals
de zon. Optimaal gebruik maken van restwarmte en het toepassen van zonering (het
optimaliseren van ruimtes, bv slaapkamer waar minder zon komt want je wil koud
slapen) zijn ook belangrijke punten. (Idk of dit op de toets komt maar al die punten
zijn wel behandeld in het hoorcollege dus misschien wel handig om te leren)
2.1.3 Verstandig gebruik van water:
Minder gebruik van drinkwater levert het milieu het volgende op:
• Voorkomt plaatselijke verdroging als gevolg van het oppompen van
grondwater.
• Vermindert de noodzaak om waterwingebieden (waar grondwater wordt
opgepompt) te verbreden of er extra aan te leggen.