Naam: Datum:
Vloeiendheid
Test je kennis met dit proefexamen.
1. Welke dimensies van spraakvloeindheid zijn aangetast bij stotteren?
A) Toonhoogte, snelheid en ritme
B) Tempo, ritme en continuïteit
C) Continuïteit, snelheid en inspanning
D) Geen van bovenstaande
2. Welke definite beschrijft vloeiendheid het best?
A) Vloeiende spraak is snel, ononderbroken en past binnen de sociale context
B) Vloeinde spraak gaat om correcte articulatie, prosodie en zinsvorming
C) Vloeiendheid is de productie van uitingen zonder onderbrekingen of inspanning
tegen een hoge snelheid
3. Wat zijn de symptomen van een probleem in de spraakvloeiendheid?
A) De persoon heeft moeite grammaticaal correcte zinnen te formuleren
B) De persoon heeft moeite met articulatie
C) De persoon ervaart woordvindingsproblemen
D) De persoon ervaart moeite bij de motorische component van spraak
4. Wat is het nut van pauzes in spontane spraak?
A) Emotieregulatie
B) Tijd om na te denken
C) Ruimte laten voor een reactie van de luisteraar
D) Spreektempo doen dalen
5. Wat is de gemiddelde spreeksnelheid van een vloeiende spreker in syllabes per sec?
A) 9-11 syllabes per seconde
B) 6-7 syllabes per seconde
C) 275 woorden per minuut
D) 75 woorden per minuut
, Naam: Datum:
Vloeiendheid
Test je kennis met dit proefexamen.
6. Welke factoren hebben een invloed op de spreeksnelheid? Kies het meest juiste.
A) De lengte van de uiting, het type syllabe en situatiekenmerken
B) De mentale en motorische inspanning
C) Talige vaardigheden van de spreker
D) Comorbide spraak-taalstoornissen
7. Welk type pauzes komt meer voor bij stotterende sprekers?
A) Grammaticale pauzes
B) Idiosyncratische pauzes
C) Pauzes langer dan 3 seconden
3. Welke van deze onvloeiendheden is geen normale onvloeiendheid?
A) Zinrevisies
B) Interjecties
C) Herhalingen
D) Gebroken woorden
4. Wat is een cruciaal verschil tussen stotteronvloeiendheden en normale onvl. ?
A) Een gevoel van controleverlies
B) Meer tijd om na te denken
C) Intonatie
D) Reactie van de luisteraar
5. Hoeveel woorden per honderd zijn onvloeiend bij een vloeiende spreker?
A) Max. 10 per 100
B) Min. 4 per 100
C) Max. 15 per 100
D) 13%
Vloeiendheid
Test je kennis met dit proefexamen.
1. Welke dimensies van spraakvloeindheid zijn aangetast bij stotteren?
A) Toonhoogte, snelheid en ritme
B) Tempo, ritme en continuïteit
C) Continuïteit, snelheid en inspanning
D) Geen van bovenstaande
2. Welke definite beschrijft vloeiendheid het best?
A) Vloeiende spraak is snel, ononderbroken en past binnen de sociale context
B) Vloeinde spraak gaat om correcte articulatie, prosodie en zinsvorming
C) Vloeiendheid is de productie van uitingen zonder onderbrekingen of inspanning
tegen een hoge snelheid
3. Wat zijn de symptomen van een probleem in de spraakvloeiendheid?
A) De persoon heeft moeite grammaticaal correcte zinnen te formuleren
B) De persoon heeft moeite met articulatie
C) De persoon ervaart woordvindingsproblemen
D) De persoon ervaart moeite bij de motorische component van spraak
4. Wat is het nut van pauzes in spontane spraak?
A) Emotieregulatie
B) Tijd om na te denken
C) Ruimte laten voor een reactie van de luisteraar
D) Spreektempo doen dalen
5. Wat is de gemiddelde spreeksnelheid van een vloeiende spreker in syllabes per sec?
A) 9-11 syllabes per seconde
B) 6-7 syllabes per seconde
C) 275 woorden per minuut
D) 75 woorden per minuut
, Naam: Datum:
Vloeiendheid
Test je kennis met dit proefexamen.
6. Welke factoren hebben een invloed op de spreeksnelheid? Kies het meest juiste.
A) De lengte van de uiting, het type syllabe en situatiekenmerken
B) De mentale en motorische inspanning
C) Talige vaardigheden van de spreker
D) Comorbide spraak-taalstoornissen
7. Welk type pauzes komt meer voor bij stotterende sprekers?
A) Grammaticale pauzes
B) Idiosyncratische pauzes
C) Pauzes langer dan 3 seconden
3. Welke van deze onvloeiendheden is geen normale onvloeiendheid?
A) Zinrevisies
B) Interjecties
C) Herhalingen
D) Gebroken woorden
4. Wat is een cruciaal verschil tussen stotteronvloeiendheden en normale onvl. ?
A) Een gevoel van controleverlies
B) Meer tijd om na te denken
C) Intonatie
D) Reactie van de luisteraar
5. Hoeveel woorden per honderd zijn onvloeiend bij een vloeiende spreker?
A) Max. 10 per 100
B) Min. 4 per 100
C) Max. 15 per 100
D) 13%