De objectieve zijde van een strafbaar feit
1.1 Causaliteit
Conditio sine qua non (CSQN) (equivalentietheorie):
De gedraging kan niet worden zonder dat het gevolg wegvalt, wordt als strafrechtelijk
relevante veroorzaker van een gevolg gezien (zonder de gebeurtenis, was het gevolg er niet
geweest).
🧠 Wat is het probleem met deze manier van denken?
Nou, als je ver genoeg teruggaat, kun je heel veel dingen aanwijzen als oorzaak.
Bijvoorbeeld:
De moeder van de steenwerper → zonder haar was hij er niet geweest.
De fabriek die de steen maakte → zonder die steen geen ruit kapot.
De school waar hij leerde gooien → ook een oorzaak?
Volgens deze regel zouden al die dingen óók oorzaken zijn.
➡ Dat is te vaag. Je krijgt veel te veel ‘oorzaken’, ook die er eigenlijk niks mee te maken
hebben. En in het strafrecht willen we juist duidelijk afbakenen wie écht verantwoordelijk is.
Causa proxima-theorie:
Volgens
👉 de causa-proximaleer kijk je naar de laatste schakel:
Welke gebeurtenis zat het dichtst bij het gevolg?
Stel je weer voor: iemand gooit een steen door een ruit, en die ruit valt op een kat, die
wegrent en per ongeluk een kaars omgooit, waardoor een huis in brand vliegt.
De vraag is: Wie is verantwoordelijk voor de brand?
In dit geval: de kat die de kaars omgooide.
Dus niet de persoon die de steen gooide.
➡ Want die actie was te ver weg van de brand.
Als je alleen kijkt naar de laatste gebeurtenis, negeer je soms mensen die het hele domino-
effect in gang hebben gezet.
Bijvoorbeeld:
Iemand vergiftigt expres een drankje.
Een dokter probeert het slachtoffer te redden, maar maakt een fout.
Het slachtoffer overlijdt.
De dokter is dan ‘de laatste oorzaak’.
Maar is het dan eerlijk om alleen de dokter verantwoordelijk te houden?
➡ Nee, want zonder het gif was dit allemaal niet gebeurd.
Voorzienbaarheidsleer (adequatietheorie):
👉 Alleen gevolgen die een normaal mens had kunnen verwachten, worden aan de dader
toegerekend.
1
,Stel je voor: iemand steekt expres een vuilnisbak in brand naast een huis. Het vuur slaat over
naar het huis.
Dat is nog te verwachten – dat vuur overslaat.
Maar stel nou dat het vuur ook een gasleiding raakt, en daardoor een enorme explosie
ontstaat die drie huizen verder iemand verwondt.
👉 Dan is de vraag: kon de dader dat allemaal zien aankomen?
Als het voorzienbaar was, dan zeggen we:
➡ “Dat kun je hem aanrekenen.”
Als het heel onverwacht en gek was, zeggen we:
➡ “Nee, dit gaat te ver.”
De leer van de redelijke toerekening (objectieve toerekeningsleer):
Stel je voor: iemand slaat een ander zo hard dat die in het ziekenhuis belandt. In het
ziekenhuis gaat iets mis: een arts maakt een fout en het slachtoffer overlijdt.
De vraag is dan:
👉 “Kun je de dader van de klap verantwoordelijk houden voor de dood?”
Volgens de leer van de redelijke toerekening zegt de rechter:
➡ “Is het eerlijk en logisch om dit gevolg aan jou toe te schrijven?”
Dus:
- Was jouw gedrag de aanleiding voor wat er daarna gebeurde?
- Was het voor jou te voorzien dat het mis kon gaan?
- Is het redelijk dat jij de verantwoordelijkheid draagt?
Als het antwoord op die vragen “ja” is, dan krijg je de gevolgen toegerekend.
è Heersende causaliteitsleer van de HR.
De rechter kijkt niet alleen naar medische feiten of tijdsverloop, maar maakt een algemene
beoordeling:
"Is dit gevolg in dit geval, met deze gedraging, jouw verantwoordelijkheid?"
💡 Daarom is deze leer tegenwoordig de meest gebruikte manier om causaliteit te
beoordelen in het strafrecht.
Alternatieve causaliteit:
De mogelijkheid, of geringe mogelijkheid dat een andere omstandigheid tot het delict gevolg
heeft geleid.
=👉Er zijn meerdere mogelijke veroorzakers, maar we kunnen niet bewijzen wie het was.
In het strafrecht geldt dan meestal:
“Als je niet zeker weet wie het gedaan heeft, kun je niemand straffen.”
2
, 1.3 Wederrechtelijkheid en facetwederrechtelijkheid
Wederrechtelijkheid als element:
Als element heeft wederrechtelijk de betekenis van ‘strijd met het objectieve recht’
waaronder alle rechtsnormen vallen die in een bepaalde samenleving op een bepaald
moment gelden.
👉 Het betekent dus dat de daad alleen strafbaar is als je geen recht had om het te doen.
Wederrechtelijkheid als delictsbestanddeel:
Soms staat het woord “wederrechtelijk” letterlijk in de wet, bijvoorbeeld:
👉 “Het is verboden om wederrechtelijk iemands woning binnen te dringen.”
Dan hoort het echt bij de omschrijving van het strafbare feit. Dat noemen we een
bestanddeel.
De wetgever bedoelde met "wederrechtelijk" vaak iets als:
“Zonder toestemming”
“Zonder vergunning”
“Zonder recht”
📌 Voorbeeld:
Als je zomaar iemands huis binnenloopt → wederrechtelijk.
Maar als je een sleutel hebt of bent uitgenodigd, dan mag het wél → dus niet
wederrechtelijk.
👉 Dus hier gaat het vaak om iets praktisch: heb je toestemming of niet?
Leer van de facetwederrechtelijkheid:
De leer van de facetwederrechtelijkheid zegt:
Het woord "wederrechtelijk" in een strafbepaling betekent niet altijd hetzelfde.
De betekenis hangt af van het soort strafbaar feit (het delict).
Soms bedoelt de wetgever met “wederrechtelijk” alleen een specifiek aspect, zoals:
“Zonder toestemming van de eigenaar”
“Zonder vergunning”
“Zonder bevoegdheid”
In dat geval gaat het dus om één onderdeel (een facet) van het bredere begrip
‘wederrechtelijk’.
🧠Toch hanteert de Hoge Raad die leer niet consequent: soms beperkt hij de betekenis,
maar bij andere delicten – zoals diefstal – laat hij "wederrechtelijk" juist het volledige
juridische onrecht dekken.
Verschil heersende leer en facetwederrechtelijkheidsleer:
è Volgens de heersende leer moet je helemaal worden vrijgesproken als je een goede
reden had.
è Volgens de facet-leer zegt de rechter: ‘Je hébt het gedaan, maar het mág in dit geval –
dus je krijgt geen straf.’”
3