H13 Zenuwstelsel
13.1 Het centrale zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel kent twee delen:
- Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit de neuronen (zenuwcellen) van de hersenen en
die van het ruggenmerg met hun ondersteunende cellen (Binas 88B).
- Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen, bundels uitlopers van neuronen die zintuigen
verbinden met het CZS en het CZS met spieren en klieren.
Bij de hersenen en het ruggenmerg is er een licht en een donker deel te onderscheiden (Binas 88CJ).
De lichte kleur van de witte stof komt van myeline (Binas 88A), een vetachtige stof, terwijl de donkere
kleur van de grijze stof komt van de cellichamen van de miljarden neuronen. In de hersenen liggen
de cellichamen aan de buitenzijde en de uitlopers met myeline aan de binnenzijde, in het
ruggenmerg is dit andersom. Het ruggenmerg ligt beschermd in het wervelkanaal en is omgeven
door drie ruggenmergvliezen, de hersenen liggen beschermd in de schedel en zijn omgeven door drie
hersenvliezen, waartussen een vloeistof loopt ter extra bescherming. Er is een bloed-hersenbarrière
die selectief stoffen doorlaat via actief transport. Bij hersenziektes moeten medicijnen hier
doorheen. De ruimtes tussen de endotheelcellen van de haarvaten zijn erg klein door verbindingen:
tight junctions. Astrocyten spelen een belangrijke rol bij de uitwisseling van stoffen tussen het bloed
en het hersenvocht. Het zijn gliacellen, steuncellen met veel uitlopers, die een vrijwel gesloten kring
rondom de haarvaten vormen.
De grote hersenen (Binas 88C) bestaan uit twee helften die verbonden zijn door de hersenbalk. In het
grijze deel, de hersenschors, geven neuronen hun informatie aan elkaar door. Alle informatie uit de
omgeving gaat via zintuigen, zenuwen, ruggenmerg en hersenstam naar de grote hersenen, die de
informatie ordenen en verwerken. De andere taken van de grote hersenen zijn logisch redeneren, je
wil, het bewustzijn, geheugen en emoties.
Als je muziek luistert, gaat de informatie via je gehoor naar de sensorische centra in de schors die bij
het zintuig horen (Binas 88C2). In het primaire gehoorcentrum komen de impulsen vanuit je gehoor
binnen en vindt bewustwording plaats: je hoort geluid. Door het geluid te koppelen aan
geheugeninformatie in het secundaire gehoorcentrum, kun je het geluid interpreteren. Elk type
zintuig heeft een eigen primair en secundair gebied in de schors van de linker- en rechterhersenhelft.
Bij complexere informatiestromen zijn de sensorische centra groter (Binas 88C3). De neuronen in de
hersenschors bedenken bewegingen, zoals meetikken op het ritme. Dit begint in de primaire
motorische schors, kleine gebieden met neuronen die allemaal hun eigen groep spieren aansturen.
Deze is verbonden met gebieden in de secundaire motorische schors, die informatie bevat over de
coördinatie van de spieren bij hun beweging. De motorische schors van de rechterhersenhelft
bestuurt de linkerzijde van het lichaam en andersom. Lichaamsdelen die nauwkeurige bewegingen
moeten maken, nemen een groot deel van de primaire schors in.
Alle informatie uit je zintuigen, behalve de geurinformatie, gaat via de thalamus (Binas 88C), die de
impulsen van zintuigen selecteert die naar verschillende gebieden in de hersenen gaan, naar de
hersenschors. Alcohol stimuleert de vorming van dopamine, een stof die boodschappen van
neuronen doorgeeft. Je voelt je ontspannen. Ook stimuleert alcohol de neurotransmitter GABA die je
slaperig maakt doordat de alcohol langer aan zenuwcel remmende receptoren gebonden blijft. Door
GABA functioneert de thalamus minder goed.
De hypothalamus (Binas 88C) is betrokken bij de homeostase, onder andere door het aansturen van
de hypofyse, die hormoonklieren aanstuurt die hormonen afgeven, die bijvoorbeeld de stofwisseling
en de bloeddruk regelen. De hypothalamus bevat ook de thermostaat voor het regelen van je
lichaamstemperatuur en je biologische klok, die je natuurlijke dag- en nachtritme bepaalt.
, De kleine hersenen (Binas 88C1) spelen vooral een rol in het coördineren van bewegingen, wat plaats
vindt in nauwe samenwerking met de grote hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Als de
kleine hersenen niet werken, beweeg je als een dronken persoon.
De hersenstam (Binas 88C1) bestaat uit:
- de middenhersenen, regelen reflexen met betrekking tot zien en horen.
- de pons, verbindt grote en kleine hersenen en is een tussenstation tussen het
evenwichtszintuig in je middenoor en de kleine hersenen.
- het verlengde merg, overgangsgebied van hersenen naar ruggenmerg, zenuwbanen kruisen
waardoor rechterhersenhelft linkerzijde aanstuurt en andersom en het bevat regelcentra
voor ademhaling, slapen, hoesten, hartslag, slikken en andere vitale functies.
Uit de hersenen komen twaalf paar hersenzenuwen. Op de zwervende zenuw na, die verbindingen
met verteringsklieren, hart en longen maakt, bevinden ze zich allemaal binnen het gebied van het
hoofd of de hals (Binas 88L).
De hersenstam gaat over in het ruggenmerg (Binas 88J), dat de hersenen met het perifere
zenuwstelsel verbindt. Hieruit komen 31 paar ruggenmergszenuwen die verbinding maken met de
organen in je romp en ledematen, ze vertakken vlak bij het ruggenmerg in twee delen:
- In het deel aan de rugzijde bevinden zich de uitlopers van sensorische neuronen, die
impulsen van zintuigen naar het ruggenmerg voeren. Daar bevindt zich een verdikking met
de cellichamen van de sensorische neuronen: het spinaal ganglion.
- Het deel aan de buikzijde bevat de uitlopers van motorische neuronen, waarlangs impulsen
van het ruggenmerg naar de spieren gaan. De cellichamen van de motorische neuronen
liggen in de grijze stof aan de buikzijde (Binas 88JL), vanaf waar ze contact maken met de
neuronen in de grensstrengen die impulsen verder vervoeren naar organen als longen, hart,
lever en urineblaas.
Een reflex is een reactie op een prikkel zonder dat of voordat er bewustwording optreedt. Ze
beschermen je met snelle reacties. De meesten gebeuren doordat schakelneuronen in het
ruggenmerg voorkomen dat een impuls op ongewenste plekken komt door ze door te geven.
Hierdoor verlies je bijvoorbeeld niet je evenwicht. De reflexen uit het gebied van het hoofd gaan via
de hersenstam en de hersenzenuwen. De weg die impulsen bij bijvoorbeeld het kniepeesreflex
afleggen heet de reflexboog: zintuigcellen – sensorische neuronen- schakelneuronen – motorische
neuronen – spier- of kliercellen. Je evenwicht bewaren is een aangeleerd reflex. Er zijn ook
aangeboren reflexen, zoals hoesten. De grote hersenen ontwikkelen motorprogramma’s die het
mogelijk maken automatisch en gecoördineerd complexe handelingen uit te voeren, zoals lopen.
13.2 Cellen in het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Neuronen, die informatieoverdracht mogelijk maken. Een neuron bestaat uit een cellichaam
dat de celkern bevat en een aantal uitlopers. Een neuron heeft twee typen uitlopers: Een of
meer dendrieten, die impulsen van zintuigcellen of andere neuronen naar het cellichaam
vervoeren, en een axon, dat vaak vertakt is aan het einde en de impulsen afvoert (Binas
88A). Iedere aftakking van het axon eindigt in meerdere synapsen, plaatsen waar het neuron
zijn informatie overdraagt aan een ander neuron. Dat gebeurt via een special stof: een
neurotransmitter.
- Gliacellen, die neuronen voeden en ondersteunen, bescherming bieden, beschadigde cellen
opruimen en impulsen doorgeven. Sommige gliacellen, zoals de cellen van Schwann, maken
een isolerende myelineschede om lange zenuwuitlopers heen.
Er zijn drie typen neuronen:
13.1 Het centrale zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel kent twee delen:
- Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit de neuronen (zenuwcellen) van de hersenen en
die van het ruggenmerg met hun ondersteunende cellen (Binas 88B).
- Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen, bundels uitlopers van neuronen die zintuigen
verbinden met het CZS en het CZS met spieren en klieren.
Bij de hersenen en het ruggenmerg is er een licht en een donker deel te onderscheiden (Binas 88CJ).
De lichte kleur van de witte stof komt van myeline (Binas 88A), een vetachtige stof, terwijl de donkere
kleur van de grijze stof komt van de cellichamen van de miljarden neuronen. In de hersenen liggen
de cellichamen aan de buitenzijde en de uitlopers met myeline aan de binnenzijde, in het
ruggenmerg is dit andersom. Het ruggenmerg ligt beschermd in het wervelkanaal en is omgeven
door drie ruggenmergvliezen, de hersenen liggen beschermd in de schedel en zijn omgeven door drie
hersenvliezen, waartussen een vloeistof loopt ter extra bescherming. Er is een bloed-hersenbarrière
die selectief stoffen doorlaat via actief transport. Bij hersenziektes moeten medicijnen hier
doorheen. De ruimtes tussen de endotheelcellen van de haarvaten zijn erg klein door verbindingen:
tight junctions. Astrocyten spelen een belangrijke rol bij de uitwisseling van stoffen tussen het bloed
en het hersenvocht. Het zijn gliacellen, steuncellen met veel uitlopers, die een vrijwel gesloten kring
rondom de haarvaten vormen.
De grote hersenen (Binas 88C) bestaan uit twee helften die verbonden zijn door de hersenbalk. In het
grijze deel, de hersenschors, geven neuronen hun informatie aan elkaar door. Alle informatie uit de
omgeving gaat via zintuigen, zenuwen, ruggenmerg en hersenstam naar de grote hersenen, die de
informatie ordenen en verwerken. De andere taken van de grote hersenen zijn logisch redeneren, je
wil, het bewustzijn, geheugen en emoties.
Als je muziek luistert, gaat de informatie via je gehoor naar de sensorische centra in de schors die bij
het zintuig horen (Binas 88C2). In het primaire gehoorcentrum komen de impulsen vanuit je gehoor
binnen en vindt bewustwording plaats: je hoort geluid. Door het geluid te koppelen aan
geheugeninformatie in het secundaire gehoorcentrum, kun je het geluid interpreteren. Elk type
zintuig heeft een eigen primair en secundair gebied in de schors van de linker- en rechterhersenhelft.
Bij complexere informatiestromen zijn de sensorische centra groter (Binas 88C3). De neuronen in de
hersenschors bedenken bewegingen, zoals meetikken op het ritme. Dit begint in de primaire
motorische schors, kleine gebieden met neuronen die allemaal hun eigen groep spieren aansturen.
Deze is verbonden met gebieden in de secundaire motorische schors, die informatie bevat over de
coördinatie van de spieren bij hun beweging. De motorische schors van de rechterhersenhelft
bestuurt de linkerzijde van het lichaam en andersom. Lichaamsdelen die nauwkeurige bewegingen
moeten maken, nemen een groot deel van de primaire schors in.
Alle informatie uit je zintuigen, behalve de geurinformatie, gaat via de thalamus (Binas 88C), die de
impulsen van zintuigen selecteert die naar verschillende gebieden in de hersenen gaan, naar de
hersenschors. Alcohol stimuleert de vorming van dopamine, een stof die boodschappen van
neuronen doorgeeft. Je voelt je ontspannen. Ook stimuleert alcohol de neurotransmitter GABA die je
slaperig maakt doordat de alcohol langer aan zenuwcel remmende receptoren gebonden blijft. Door
GABA functioneert de thalamus minder goed.
De hypothalamus (Binas 88C) is betrokken bij de homeostase, onder andere door het aansturen van
de hypofyse, die hormoonklieren aanstuurt die hormonen afgeven, die bijvoorbeeld de stofwisseling
en de bloeddruk regelen. De hypothalamus bevat ook de thermostaat voor het regelen van je
lichaamstemperatuur en je biologische klok, die je natuurlijke dag- en nachtritme bepaalt.
, De kleine hersenen (Binas 88C1) spelen vooral een rol in het coördineren van bewegingen, wat plaats
vindt in nauwe samenwerking met de grote hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Als de
kleine hersenen niet werken, beweeg je als een dronken persoon.
De hersenstam (Binas 88C1) bestaat uit:
- de middenhersenen, regelen reflexen met betrekking tot zien en horen.
- de pons, verbindt grote en kleine hersenen en is een tussenstation tussen het
evenwichtszintuig in je middenoor en de kleine hersenen.
- het verlengde merg, overgangsgebied van hersenen naar ruggenmerg, zenuwbanen kruisen
waardoor rechterhersenhelft linkerzijde aanstuurt en andersom en het bevat regelcentra
voor ademhaling, slapen, hoesten, hartslag, slikken en andere vitale functies.
Uit de hersenen komen twaalf paar hersenzenuwen. Op de zwervende zenuw na, die verbindingen
met verteringsklieren, hart en longen maakt, bevinden ze zich allemaal binnen het gebied van het
hoofd of de hals (Binas 88L).
De hersenstam gaat over in het ruggenmerg (Binas 88J), dat de hersenen met het perifere
zenuwstelsel verbindt. Hieruit komen 31 paar ruggenmergszenuwen die verbinding maken met de
organen in je romp en ledematen, ze vertakken vlak bij het ruggenmerg in twee delen:
- In het deel aan de rugzijde bevinden zich de uitlopers van sensorische neuronen, die
impulsen van zintuigen naar het ruggenmerg voeren. Daar bevindt zich een verdikking met
de cellichamen van de sensorische neuronen: het spinaal ganglion.
- Het deel aan de buikzijde bevat de uitlopers van motorische neuronen, waarlangs impulsen
van het ruggenmerg naar de spieren gaan. De cellichamen van de motorische neuronen
liggen in de grijze stof aan de buikzijde (Binas 88JL), vanaf waar ze contact maken met de
neuronen in de grensstrengen die impulsen verder vervoeren naar organen als longen, hart,
lever en urineblaas.
Een reflex is een reactie op een prikkel zonder dat of voordat er bewustwording optreedt. Ze
beschermen je met snelle reacties. De meesten gebeuren doordat schakelneuronen in het
ruggenmerg voorkomen dat een impuls op ongewenste plekken komt door ze door te geven.
Hierdoor verlies je bijvoorbeeld niet je evenwicht. De reflexen uit het gebied van het hoofd gaan via
de hersenstam en de hersenzenuwen. De weg die impulsen bij bijvoorbeeld het kniepeesreflex
afleggen heet de reflexboog: zintuigcellen – sensorische neuronen- schakelneuronen – motorische
neuronen – spier- of kliercellen. Je evenwicht bewaren is een aangeleerd reflex. Er zijn ook
aangeboren reflexen, zoals hoesten. De grote hersenen ontwikkelen motorprogramma’s die het
mogelijk maken automatisch en gecoördineerd complexe handelingen uit te voeren, zoals lopen.
13.2 Cellen in het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Neuronen, die informatieoverdracht mogelijk maken. Een neuron bestaat uit een cellichaam
dat de celkern bevat en een aantal uitlopers. Een neuron heeft twee typen uitlopers: Een of
meer dendrieten, die impulsen van zintuigcellen of andere neuronen naar het cellichaam
vervoeren, en een axon, dat vaak vertakt is aan het einde en de impulsen afvoert (Binas
88A). Iedere aftakking van het axon eindigt in meerdere synapsen, plaatsen waar het neuron
zijn informatie overdraagt aan een ander neuron. Dat gebeurt via een special stof: een
neurotransmitter.
- Gliacellen, die neuronen voeden en ondersteunen, bescherming bieden, beschadigde cellen
opruimen en impulsen doorgeven. Sommige gliacellen, zoals de cellen van Schwann, maken
een isolerende myelineschede om lange zenuwuitlopers heen.
Er zijn drie typen neuronen: