Blok 1: Het studieveld van vergelijkende politiek
Deel 1: Inleiding op het studieveld van vergelijkende politiek
1. Omschrijving Cf. Inleidende quiz-vragen (dia 4-8)
̶ Belangrijk subdomein van de politieke wetenschappen
Soort driehoek:
→ Politieke theorie en filosofie = normatief: hoe kan je SL inrichten dat sociaal rechtvaardig is? Wat is een
goed niveau van inkomensongelijkheid?
→ Vergelijkende politiek = empirisch: nagaan hoe de realiteit in elkaar zit, bv. verschillende soorten
kapitalisme vergelijken (zoals conservatieve, scandinavische, liberale welvaartsstaten)
→ Internationale politiek: relaties tussen staten
̶ Vergelijkende studie van politieke systemen
• Focus op: interne structuren, instituties, actoren & processen (interne verhaal van staten)
• Drie empirische tradities:
→ Landenstudie: hoe werkt politiek in VS, GB, NL...
→ Methodologisch: als we vergelijken hebben we regels, standaarden nodig
→ Analytisch = combinatie: inhoud en methode gaan in wisselwerking, samenspraak
̶ Analytisch doel
• Combinatie inhoud & methode
• Gelijkenissen & verschillen politieke systemen (vanwaar komt die, wat is de impact ervan?)
→ Beschrijven → classificatie & typologie: hoe politiek in een bepaalde context werkt en focussen op
opdelingen, classificaties
▪ Bv. NL: proportioneel lijstensysteem en kijken naar: (1) ballot structure = hoe kunnen mensen
stemmen, lijst of voorkeur?; (2) geografische indeling kieskringen; (3) electorale formule = hoe
stemmen → zetels? => door deze classificaties kunnen we NL onder een proportioneel systeem
categoriseren
→ Verklaren → hypothese waaruit we vertrekken of die bestuderen, we zoeken verbanden tussen
variabelen om evt causaliteiten te vinden
→ Voorspellen → [causale] effecten: onze wetten zijn vaak probaliteiten, de kans is groot maar nooit 100%
▪ Bv. wet van Duverger: verband tussen kiessysteem – partijsysteem → stelsels die werken volgens
VS, VK (single member plurality) = tweepartijensysteem, andere kiessytemen =
meerpartijensystemen
→ de universaliteit van deze wetten werken niet altijdd perfect in soc wet: bv. GB heeft meer
partijen in Brits parlement door °regionalistische partijen
2. Voordelen
DOEL EIGENSCHAPPEN
Description of beschrijving Vaststellen van de kernfeiten over een politiek systeem.
Context Begrijpen van de context waarin een politiek systeem functioneert.
Rules Opstellen van de regels over bestuur en politiek.
Understanding Helpen om onszelf, de mensen om ons heen en het wereldsysteem te begrijpen.
Prediction Helpen bij het voorspellen van politiek gedrag en uitkomsten.
Making choices Helpen om betere politieke keuzes te maken.
1
,3. Behavioural Revolution
Waar de focus voorheen lag en na de revolutie (nu) ligt:
Analyseringsdimensies Vóór Na
Unit of eenheid Staat Politiek systeem
Subject matter of Regimes en hun formele instituties Sociale en culturele structuren, alle actoren in
onderwerp het besluitvormingsproces
Cases Belangrijke democratieën: VS, VK, Objectieve uitbreiding van casussen
Frankrijk; analyse van democratische (dekolonisatie) en subjectieve uitbreiding door
instorting in Duitsland en Italië; de verspreiding van de discipline in
autoritarisme in Spanje en Latijns- verschillende landen
Amerika
Indicatoren/variabelen Westers-gecentreerd, kwalitatieve Abstracte concepten; empirische
categorieën, typologieën universaliteiten, kwantitatief
geoperationaliseerde variabelen
Methode Narratieve verslagen en vergelijkingen Machine-leesbare datasets en statistieken;
tussen casussen quasi-experimentele vergelijkende methode
Data Constitutionele en juridische teksten, Enquêtes (waarden en attitudes),
geschiedenis geaggregeerde data (maatschappij en
economie), en tekstuele data (actoren) →
mogelijk grote datasets te verzamelen en uit te
sturen
Theorie Normatief: institutioneel elitisme en Empirisch: structureel functionalisme,
pluralisme; geen uitgebreide systeemtheorie, neo-institutionalisme,
conceptualisatie rationele keuze, culturele theorieën
Cases:
- Voor: ontstaan in de VS en begonnen andere democratieën te bestuderen (ook VK + FR, waren toen grote
democratieën), AME wilden kijken naar DL en ITA (hadden democratic breakdown: fascisme, hoe kunnen we dit
begrijpen?) of in SPA (autocratieën) en L-A (autocratieën + autoritaire systemen)
- Na: extension, uitbreiding van cases/aantal gevallen:
• Objectieve uitbreiding: dekolonisering zorgt ervoor dat er plost meer dan 100 staten bijkomen
• Subjectieve uitbreiding: verspreiding discipline in zin dat Angelsaksiche democratieën superieur waren
met idee dat dit voor stabiliteit zorgt en werkt en dat staten zich hieraan moeten conformeren
→ Hoewel: andere vormen van democratie werken goed, zoals consensusdemocratieën
Kritiek Indicatoren/variabelen: beginnen met concept dat abstract is en overal zou moeten gelden maar zonder
rekening te houden met structuren, cultuur van landen in kwestie => het staat ver van de realiteit van de
politieke systemen
4. Evolutie inhoud
̶ Veelheid aan inhouden
• Doorgaans nationale politieke systemen/soevereine staten
• MAAR beperkt zich daar niet noodzakelijk toe
→ Sub- en supranationale systemen: (bv. subnationaal: provincies Canada vergelijken met staten VS –
supranationale systemen zoals EU)
→ Types of elementen van systemen (bv. types van autocratie, concrete thema’s zoals kiesgedrag,
parlementen)
̶ Nadruk op interne regimes → evolutie discipline:
2
, • Van instituties naar functies…en terug
o Fundament → formele instituties voornaamste Westerse staten in N-EU en AME (er werd bv. de GW
bestudeerd en zo een goed beeld krijgen van hoe het systeem werkt)
o Impact van de Behavioural Revolution (toename van gevallen)
o Revolutie kreeg kritiek & tegenreactie:
→ ‘Bringing the state back in’: de staat en instellingen zijn belangrijk (want overgang staat -> het
politieke systeem, de partijen, belangengroepen en andere msp fatcoren) → vernieuwde kijk op
instellingen: kijken naar formele kant (procedures, regels) + informele kant (waarden en normen) die
aantonen hoe het echt werkt in de realiteit → bv. president VS: enkel kijken naar GW dan begrijp je
het niet echt, ook W & N zijn bepalend
→ ‘Mid-range theory’: als er meer aandacht is voor geschiedenis en context dan moeten we minder
ambitieus zijn en ons neerleggen bij de mid-range theories
→ ‘Case-oriented analysis’: meer casesgerichte analyse komt central te staan
→ ‘Rational choice’: nieuwe theoretische scholen komen centraal te staan
→ Ook kritiek op
• Erfenis van deze cyclus1
o Veelheid kenmerken politieke systeem bestudeerd (breed onderzoeksveld)
o Integratieve meerwaarde systeemdenken (Easton: politiek systeem gezien als geheel ipv losse delen te
bestuderen waarin processen, instellingen met elkaar in wisselwerking staan)
o Meer aandacht voor maken, uitkomst en impact beleid (in plaats van enkel te kijken wie beslissingen
neemt)
o Groeiende interdependentie tussen politieke systemen (door globalisering en internationale
samenwerking)
5. Evolutie van methode
̶ Veelheid aan methodes
• Welke onderzoeksvraag? (de methode die je hanteert bepaalt je vraag KWAL of KWAN)
• Welke dimensie van vergelijking?
→ Cross-sectioneel (doorheen de ruimte vergeleken op een moment in de tijd), longitudinaal (verschillende
momenten meten), cross-functioneel (speficieke thema’s, onderwerpen met elkaar proberen
vergelijken) => bv. hoe is FR parlement geëvolueerd tov parlement in DL
• Welke analyse-eenheden?
• Focus op gelijkenissen of verschillen?
→ Method of agreement: hoe komt het dat FR, CH allemaal een revolutie hebben meegemaakt?
→ Method of difference: hoe komt het dat we verschillende uitkomsten hebben? (hoe komt het dat in
sommige landen democratie afbrokkelt en dit in andere landen niet gebeurt)
̶ Van gevallen naar variabelen…en terug (eerder focus op variabelen > gevallen)
• Opkomst extensief design → large N, few variables (interesse in zoveel mogelijk cases en beperkt #
variabelen) => zoveel mogelijk cases bestuderen om kenmerken in kaart te brengen en dit in cijfers om te
zetten, te kwanitifceren
→ Kritiek: beperken op set van variabelen, verlies je de context van een bep case ook al vind je goede
statistische verbanden, je weet niet hoe dit komt
→ Bv. Wet van Lipset: hoe komt het dat sommige landen een hogere graad van democratie hebben dan
andere landen? → MODERNITEIT: moderne omstandigheden creëren democratie (zoals eco groei, BBP,
verstedelijkingsgraad, opleidingsniveau etc) MAAR: India beantwoordt niet aan deze wet => best
democratisch hoewel niet zo modern
• Terugkeer naar intensief design → small N, many variables
→ MS/DSD (= Most Similar/Most Different Systems Design) & QCA (= Qualitative Comparative Analysis)
3
, → Configuratielogica → geval = geheel bepaald door complexe constellatie factoren (kijken naar een
complex samenspel van heel reeks van factoren zoals bij India denken aan de kolonisator GB en hoe die
Brits systeem wilt overnemen)
̶ Van geaggregeerde naar individuele data…en terug1
Geaggregeerde data = data verzameld op hoger niveau: provincies, regio, land ipv individu
̶ Ecologische (staats)gegevens (zijn geaggregeerde gegevens) => hier trad de ecologische fout op
(conclusies over individuen obv geaggregeerde data)
̶ Behavioural revolution → onafhankelijk, individuele data, computerisering (grote hoeveelheden data
verwerken) & door ecologische fout werd ecologische gegevens minder betrouwbaar
̶ Revival ecologische data → organisatorische inspanning (betere methodes om geaggregeerd + indiv
data combineren) & individuele data beperkt (moeilijker te verzamelen, daarom geaggregeerd nuttiger)
6. Uitdagingen
Uitdaging Kenmerken
Te weinig gevallen, Er zijn meer verklarende factoren voor een bepaalde uitkomst dan er gevallen beschikbaar
te veel variabelen zijn om te bestuderen.
Selectiebias De geselecteerde gevallen voor de studie van een fenomeen kunnen niet-representatief zijn,
waardoor de betekenis van de bevindingen beperkt wordt.
→ Bv. communistische staten: interviews met leiders, 4-tal staten die nog aan comm
beantwoorden en zichzelf zo noemen (China, Laos, Vietnam, Cuba) maar is hun eigen
invulling, je kan uitspraak doen over hoe CH werkt maar niet hoe andere comm
systemen eruit zien
Betekenis begrijpen Het ‘zelfde’ fenomeen kan in verschillende landen verschillende dingen betekenen, wat het
moeilijk maakt om op een vergelijkbare manier te analyseren.
→ Bv. ‘Politieke partij’: republikeinen – democraten = ander soort model dan hier, onze
partijen hebben ges van massapartijen: allemaal partijen maar =/= betekenis
Globalisering Staten kunnen niet als volledig onafhankelijk van elkaar worden beschouwd, waardoor het
effectieve aantal beschikbare gevallen voor het testen van theorieën afneemt.
7. Regimes en politieke systemen
̶ Gids door statendoolhof (tools nodig om staten te groeperen)
• Typologie als classificatiesysteem → clusters met gedeelde kenmerken
• Democratie; autoritarisme & hybride → verder geen universeel erkend systeem
̶ Historische voorbeelden
• (In Klassieke Oudheid al aan VP gedaan) Aristoteles → aantal bestuurders; doel bestuur → 6 types van
democratie (kijken naar verschillen tussen stadstaten en de gelijkenissen en komt tot 6 types)
• Montesquieu → republiek, monarchie, despotisme (scheiding der machten)
• Koude Oorlog → eerste, tweede & derde wereld
̶ Hedendaagse varianten
• Freedom in the World: hoe zit het met het niveau van vrijheid in het politiek systeem, kijken naar 25
verschillende indicatoren
→ Score (0-100) en ranking (1-7) op political rights (kunnen mensen
deelnemen aan de politiek?) & civil liberties (kunnen mensen
mening. Geven zonder straf, kerk-staat...)
→ Status: free, partly free & not free
4
,• Democracy Index: graad van democratie
→ Score (0-10) op electoral process and pluralism, civil liberties,
functioning of government, political participation, & political
culture (al deze dimensies samen maken hoe (on)democratisch
een land is vlg de index)
→ Categorieën: full democracy, flawed democracy, hybrid regimes
& authoritarian regimes
→ veel landen beantwoorden niet volledig aan ‘liberale
democratie’
• Verfijnen: je brengt alleen maar een aspect aan van wat het politiek
bestuur doet: vooral politiek-economisch georiënteerd, het gaat ook
over well-being en niet alleen well-fare
→ Politieke economie (GDP/capita = BBP) of voorzien
basisbehoeften (HDI: levensstandaard, toegang tot onderwijs,
lang en gezond leven)
5
,Blok 2: De historische context
Thematische introductie staat
1. Inhoud
- Niet focus op concept van de staat → wel: concepties ervan
- Vergelijken van hedendaagse diversiteit van staten en toekomst beschouwen van een wereld van staten
- Eerste theoretische onderlegger om de historische ontwikkeling en actuele uitdagingen van de gevallen kunnen
begrijpen
- Evaluatievragen:
1. Oorlog en religie waren katalysatoren voor de opkomst van de moderne staat maar zonder een aantal
andere hefbomen was die staat er in haar huidige vorm wellicht nooit gekomen. Leg uit en geef een
voorbeeld van een dergelijke hefboom.
2. In de postkoloniale periode wordt de staat een belangrijk westers exportproduct. Waarom kun je zeggen dat
dit product niet overal even sterk afgenomen en/of gesmaakt wordt?
3. Vandaag bestaat er een debat over de toekomst van de staat. Voor sommige staat die sterk als altijd of
sterker dan ooit. Voor anderen is de staat op weg naar de uitgang. Geef voor elke van die standpunten
argumenten. Waarom kunnen we (al dan niet) besluiten dat ook in de hedendaagse wereld de staat de
default van bestuurlijke organisatie is?
Hoeveel staten zijn er in de wereld?: (cf. link dia 3)
- Verenigde Naties: vandaag 193 leden.
• Het gaat om staten met soevereiniteit: ze zijn erkend in het internationale statensysteem.
→ Dit cijfer wordt vaak gebruikt als referentie voor het aantal staten.
• Sommige zijn echter quasistaten = formeel wel soeverein zijn maar in de praktijk niet echt als staten
optreden.
→ Een goed voorbeeld zijn enkele microstaten die als enclaves 1functioneren in een grotere entiteit
→ Bv. Andorra, Liechtenstein, Monaco of San Marino
• Andere zijn de facto staten = functioneren wel als staten maar worden niet als dusdanig erkend. Ze hebben
daardoor geen echte onafhankelijkheid of legitimiteit in het internationale statensysteem
→ Bv. Taiwan of Kosovo
- Antwoord?: discussie → precieze cijfer is niet belangrijk, maar helpt wel om uit te maken wat een staat
onderscheidt van andere politieke fenomenen en te begrijpen dat de indeling minder voor zich spreekt dan ze
op het eerste zicht lijkt.
2. De staat
Een moderne wereld van staten: de indeling is vanzelfsprekend in de vergelijkende studie van politieke stelsels,
maar is niet altijd zo geweest en zal ook niet zo blijven:
- Voor ontwikkeling moderne staat: bestaan van konink- of keizerrijken (samen met vrije steden):
• Hadden een persoonsgebonden en gedecentraliseerd bestuur
• Vaak omvangrijke bevolking of oppervlakte
• Ontbrak vaak abstracte politieke gemeenschap of een afgebakend territorium
Moderne staat = anders: een soevereine (wettelijke en feitelijke) autoriteit over een territorium met een
bevolking en grenzen
• 16-18de eeuw: model ontstond in EU (en groeide aanvankelijk geleidelijk
• Vanaf WOII: expansie → andere en meer complexe relaties tussen staten ontstaan
• Interacties tussen staten hebben impact op binnenlandse politieke systeem gehad en leiden tot debat over
onafhankelijkheid en toekomst van de staat
1
= een stuk grondgebied dat volledig door één ander grondgebied wordt omsloten
6
, → Bv. discussie over bereik en effect van globalisering
- Referentiepunt → standaard analyse-eenheid
- Dominant principe politieke organisatie…met voor (en na?)
Inhoud hoofdstuk
- Staten begrijpen
- Ontstaan & evolutie
- Diversiteit van staten
- (Naties begrijpen)
- De toekomst van de staat
2.1. Staten begrijpen
- Concept ‘staat’ = gecontesteerd
- Sommigen proberen de staat te definiëren (cf. Weber en ‘het monopolie op het legitieme gebruik van geweld’)
- Anderen willen ze als een entiteit omschrijven met een aantal basiskenmerken:
Duidelijk dat een deel van de wereld niet aan een of meerdere kenmerken voldoet (zoals overblijvende
kolonies of overzeese gebieden)
Elementen van een staat:
Element Kwaliteiten
Government Staten hebben regeringen met de erkende autoriteit om te besturen en om de staat te
vertegenwoordigen in relaties met andere regeringen.
- Elke staat heeft bestuur maar is NIET er gelijk aan te stellen
- Staat = politieke gemeenschap → bestuur = BEHEERST die (cf. onderscheid staatshoofden en
regeringsleiders)
Population Staten bevatten bevolkingen; zonder hen zou het betrokken grondgebied niet meer zijn dan een
stuk vastgoed.
- Bevolking van een staat vormt een politieke gemeenschap van burgers
- Burgers = volledig en gelijkwaardig lid van de staat (rechten + plichten)
- Oproepen van vragen: wat met dubbel staatsburgerschap, permanente residenten,
immigranten?
- Voor sommigen → bevolking als basis van een volk of natie
Territory Staten opereren binnen een vast grondgebied, gemarkeerd door grenzen, en controleren de
beweging van mensen, geld en goederen over die grenzen heen.
Sovereignty Staten hebben de hoogste autoriteit over hun grondgebied en hulpbronnen, wat betekent dat ze
vrij zijn van externe controle.
- Ultieme, belangrijkste en laatste bron van autoriteit
- Bodin (16de eeuw): begrip ontwikkelt en vond zijn weg in EU
Diende als rechtvaardiging voor consolideren van de macht door bepaalde monarchen
Onder impuls van democratisering: verschoof macht later naar verkozen raden als
vertegenwoordigers van de bevolking
Legitimacy Staten worden erkend zowel door hun inwoners als door andere staten als hebbend jurisdictie en
autoriteit binnen hun grondgebied.
2.2. Opkomst van het statensysteem
ME Europa → vorsten tussen feodalisme & Kerk
- In de periode ±1000-1500 delen monarchen hun macht met vazallen in het eigen territorium en met de
transnationale autoriteit van dat moment (met de monarch als wereldlijke agent).
7
, Opkomst moderne staat [ca. 1600-1800]:
- Oorlog en Reformatie als katalysatoren:
• Nieuwe technologieën leiden tot grotere legers en een wapenwedloop → °bureaucratieën, grotere
bestuursentiteiten, uniformering en standaardisering, handel en diplomatie
• Enkele vorsten: centraliseren hun macht (bv. in ENG, FR, SP in 16-17de E)
• Kritiek Luther: corruptie en privileges van de Kerk → denkbeelden vinden ingang en hollen transnationale
autoriteit uit
→ Gevolg: Christelijke kamp raakt verdeeld in Katholiek en Protestants deel en godsdienstoorlogen volgen
(gedurende 30j in 1618)
- Vrede van Westfalen: het past bepaalde grenzen aan. Vorsten krijgen autonomie over de uitoefening van religie
in hun gebied (dat zet seculiere boven religieuze autoriteit). Dit is het fundament van het statensysteem. Om dit
verder te laten ontwikkelen zijn echter een aantal hefbomen nodig:
• Ideologische hefbomen: denkbeelden die cruciaal zijn voor staatsbegrip
- De locus van de hoogste autoriteit, de voorwaardelijke overdracht van macht (cf. Leviathan) en mits
bescherming (van de voor de mens onvervreemdbare natuurrechten)
- Soevereiniteit & toestemming
- Bodin & Locke
• Prototypische hefbomen: 2 revolutionaire episodes die de staatspraktijk beinvloedden in de 18de eeuw:
- Amerikaanse revolutie → liberale staat:
▪ Onafhankelijkheidsstrijd tegen de Britten
▪ Centraal in nieuwe republiek: beperken van staatsmacht door principes zoals: de separation of
powers, de checks and balances (die de machten t.a.v. elkaar intomen) en de Bill of Rights (die de
burger beschermt tegen het overheidsoptreden).
- Franse revolutie → democratische staat:
▪ Staat als politieke gemeenschap van burgers met gelijke rechten:
➢ Cf. déclaration des droits de l’homme et du citoyen.
➢ Volonté générale: waarbij beslissingen voor het goed van de samenleving als geheel worden
genomen.
▪ In de feiten: ontwikkelt snel een gecentraliseerde eenheidsstaat met opflakkeringen van
gewelddadig autoritarisme.
▪ De verbinding tussen staat en natie is echter gelegd → vormt de basis voor de ontwikkeling van
volkssoevereiniteit.
2.3. Expansie van staten
In Europa:
- Constructiewerken met nationalisme als cement – 19de eeuw:
• Staat extern afgebakend
→ Bv. door opzetten en bewaken van grenzen of opleggen van handelbarrières die protectionisme en
gereguleerde nationale markten impliceren
• Staat gaat intern expanderen
→ Bv. door meer msp functies op te nemen
- Van warfare naar welfare – 20ste eeuw:
• Staat dringt steeds dieper door in de SL aangedreven door de (totale) mobilisatie voor de 2
(wereld)oorlogen
• Opvolgende vrede: betekent geen algehele reductie in de rol van de staat maar wel een aanpassing ervan
aan de binnenlandse noden
• Concreet = opkomst van welvaartsstaat
• Bestuur wordt verantwoordelijk voor de soc-eco veiligheid + welzijn van haar burgers en worden publieke
programma’s opgezet (zoals SZ)
8