Week 1
▪ Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Milieu intérieur: Het milieu intérieur of inwendig milieu is de extracellulaire lichaamsvloeistof, meer
specifiek het interstitium, de ruimte buiten de cellen van een weefsel, in een meercellig organisme
dat een stabiele beschermde omgeving biedt voor weefsels en organen.
Homeostase: Homeostase is het proces waarbij organismen het inwendig milieu van chemische en
fysische processen in evenwicht houden, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het
organisme zich bevindt.
5 fysiologische variabelen die in stand worden gehouden door de homeostase:
• Kerntemperatuur
• Water-elektrolythuishouding
• Ph-gehalte van lichaamsvloeistoffen
• Bloedsuikergehalte
• Bloed en weefselzuurstof en koolstofdioxide gehalte
• Bloeddruk
▪ Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Negatieve feedbackmechanismen: negatieve feedback betekend dat elke verandering van het
regulatiesysteem die zich verwijdert van de normale waarde wordt teniet gedaan. Een voorbeeld van
een negatief feedback mechanisme is de kamertemperatuur door middel van de ketel.
Positieve feedbackmechanismen: de stimulus respons neemt progressief toe zodat, zolang de
stimulus aanhoudt, de respons progressief wordt versterkt. Voorbeelden zijn bloedstollingen en
baarmoedercontracties bij een bevalling.
, ▪ Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen
uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het
lichaam.
Er is actief transport en passief transport. Passief transport kan door diffusie en osmose.
Diffusie: diffusie is de verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar
een plaats met een lage concentratie. Meestal vind het plaats in een gas, vloeistof of oplossing.
Diffusie kan ook plaatsvinden door een semipermeabele membraan, zoals de celmembraan of de
capilairwand. Alleen moleculen, die klein en
oplosbaar genoeg zijn om de membraan te
passeren, kunnen erdoorheen diffunderen.
Zuurstof kan bijvoorbeeld vrij door de
wanden van de alveoli waar de
zuurstofconcentraties hoog zijn, in de
bloedsomloop diffunderen, waar de
zuurstofconcentratie laag is. Maar grote
bloedcellen en grote eiwitmoleculen in het
plasma zijn te groot om door de wand te
passeren en blijven dus in het bloed.
Osmose: Celmembraan heeft een semipermeabele wand. Het celmembraan (ook wel
plasmamembraan genoemd) bestaat uit fosfolipiden met een hydrofiele kop (wateraantrekkend) en
een hydrofobe staart (of welwaterafstotend). De staarten trekken naar elkaar toe en zo ontstaat een
membraan van
twee lagen die
voor sommige
stoffen te passeren
is (water, zuurstof,
CO2) en voor
andere niet
(suiker, zout,
eiwitten). Het
water zal zich gaan
verdelen om de concentratie gelijk te maken. De suiker kan niet door de wand heen waardoor het
water zich zal gaan verplaatsen. In het lichaam gebeurt hetzelfde, een goed voorbeeld is de
plasmaosmolariteit of wel de zouthuishouding van het lichaam.
Normaal = isotoon
Met meer zout = hypertoon
Met minder zout = hypotoon
▪ Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof.
Intracellulair vloeistof: de samenstelling wordt grotendeels gereguleerd door de cellen zelf.
Lichaamsvloeistof die zich binnen de cel bevindt.
Extracellulair vloeistof: vocht in het lichaamsvloeistof die zich buiten de cel bevind. Bestaat uit
bloed, plasma, lymfe cerebrospinaal vocht en vloeistof in de interstitiële ruimten in het lichaam.
Twee derde van het vocht in je lichaam is intracellulair en zit binnenin je lichaamscellen. De rest van
de vloeistof zit als extracellulair vocht buiten de cellen en rondom de cellen.
▪ Een definitie geven van de begrippen ‘milieu intérieur’ en ‘homeostase’.
Milieu intérieur: Het milieu intérieur of inwendig milieu is de extracellulaire lichaamsvloeistof, meer
specifiek het interstitium, de ruimte buiten de cellen van een weefsel, in een meercellig organisme
dat een stabiele beschermde omgeving biedt voor weefsels en organen.
Homeostase: Homeostase is het proces waarbij organismen het inwendig milieu van chemische en
fysische processen in evenwicht houden, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het
organisme zich bevindt.
5 fysiologische variabelen die in stand worden gehouden door de homeostase:
• Kerntemperatuur
• Water-elektrolythuishouding
• Ph-gehalte van lichaamsvloeistoffen
• Bloedsuikergehalte
• Bloed en weefselzuurstof en koolstofdioxide gehalte
• Bloeddruk
▪ Negatieve en positieve feedbackmechanismen met elkaar vergelijken.
Negatieve feedbackmechanismen: negatieve feedback betekend dat elke verandering van het
regulatiesysteem die zich verwijdert van de normale waarde wordt teniet gedaan. Een voorbeeld van
een negatief feedback mechanisme is de kamertemperatuur door middel van de ketel.
Positieve feedbackmechanismen: de stimulus respons neemt progressief toe zodat, zolang de
stimulus aanhoudt, de respons progressief wordt versterkt. Voorbeelden zijn bloedstollingen en
baarmoedercontracties bij een bevalling.
, ▪ Het proces van osmose vergelijken met dat van diffusie en met behulp van deze begrippen
uitleggen hoe moleculen zich verplaatsen binnen en tussen compartimenten van het
lichaam.
Er is actief transport en passief transport. Passief transport kan door diffusie en osmose.
Diffusie: diffusie is de verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar
een plaats met een lage concentratie. Meestal vind het plaats in een gas, vloeistof of oplossing.
Diffusie kan ook plaatsvinden door een semipermeabele membraan, zoals de celmembraan of de
capilairwand. Alleen moleculen, die klein en
oplosbaar genoeg zijn om de membraan te
passeren, kunnen erdoorheen diffunderen.
Zuurstof kan bijvoorbeeld vrij door de
wanden van de alveoli waar de
zuurstofconcentraties hoog zijn, in de
bloedsomloop diffunderen, waar de
zuurstofconcentratie laag is. Maar grote
bloedcellen en grote eiwitmoleculen in het
plasma zijn te groot om door de wand te
passeren en blijven dus in het bloed.
Osmose: Celmembraan heeft een semipermeabele wand. Het celmembraan (ook wel
plasmamembraan genoemd) bestaat uit fosfolipiden met een hydrofiele kop (wateraantrekkend) en
een hydrofobe staart (of welwaterafstotend). De staarten trekken naar elkaar toe en zo ontstaat een
membraan van
twee lagen die
voor sommige
stoffen te passeren
is (water, zuurstof,
CO2) en voor
andere niet
(suiker, zout,
eiwitten). Het
water zal zich gaan
verdelen om de concentratie gelijk te maken. De suiker kan niet door de wand heen waardoor het
water zich zal gaan verplaatsen. In het lichaam gebeurt hetzelfde, een goed voorbeeld is de
plasmaosmolariteit of wel de zouthuishouding van het lichaam.
Normaal = isotoon
Met meer zout = hypertoon
Met minder zout = hypotoon
▪ Een beschrijving geven van de termen intra- en extracellulaire vloeistof.
Intracellulair vloeistof: de samenstelling wordt grotendeels gereguleerd door de cellen zelf.
Lichaamsvloeistof die zich binnen de cel bevindt.
Extracellulair vloeistof: vocht in het lichaamsvloeistof die zich buiten de cel bevind. Bestaat uit
bloed, plasma, lymfe cerebrospinaal vocht en vloeistof in de interstitiële ruimten in het lichaam.
Twee derde van het vocht in je lichaam is intracellulair en zit binnenin je lichaamscellen. De rest van
de vloeistof zit als extracellulair vocht buiten de cellen en rondom de cellen.