Meer info uit handboek niet kennen, alles wat we moeten weten staat op slides.
1) Biologische membranen
Eukaryoot heeft endomembranen = sluiten compartimenten af in de cel
Membraan vormt barrière met omgeving.
➔ Bescherming van de inhoud: laat Concentratiegradiënt toe
➔ Laat een ladingsgradiënt toe: in cel meer negatieve ladingen dan buiten de cel
(meeste componenten in cel zijn negatief geladen) → elektrische spanning
➔ Membraan is semi-permeabel = sommige stoffen kunnen erdoor, andere niet
➔ Geeft structuur en vorm aan een cel
➔ Beschermt de cel tegen indringers, vb: virussen, bacteriën, …
Hoe laat membraan volgende functies toe?
- Sensor van de omgeving, communiceren
- Selectieve passage van stoffen (nutriënten in en afvalstoffen
uit)
- Membraan past zich aan, hersluit → flexibel
Membraan bestaat uit lipiden en eiwitten → samenspel van lipiden en eiwitten die deze
functies mogelijk maken
,11.1 inleiding
Water is polair molecule.
- O krijgt partiële negatieve lading
- H krijgt partiële positieve lading
Ongelijke verdeling van + en – lading
O is elektronenacceptor → sterk EN
H goede elektrondonor
Vormen 2 covalente bindingen tussen O en H
Positief en negatief trekken elkaar aan → waterstofbrug door partiele ladingen naar
elkaar toe te wijzen.
- Zwakke binding
- Sterk polair solvent
- ‘Flickering cluster’ = zwakke bindingen verdwijnen en komen
weer terug (aan en uit).
- 70% celgewicht is water
- Niet alle protonen vormen H-bruggen
Polaire stoffen lossen op in water → kunnen interacties met elkaar ondergaan
Apolaire verbindingen lossen slecht op in water → hebben geen partiële ladingen
Toepassing water:
- Klevend water: je kan er iets opleggen, heeft draagkracht
- Water vloeibaar bij kamertemperatuur (hoog kookpunt)
Kationen = positieve geladen deeltjes
➔ Lossen goed op in water: water positioneert zich met partiele neg lading
naar kation
Anionen = negatieve geladen deeltjes
➔ Lossen goed op in water: water positioneert zich met partiele pos lading
naar anion
Geladen stoffen lossen goed op in water
,Polaire stoffen trekken ook watermoleculen aan (= hydrofiel) → H-bruggen tussen water
en polair molecule
Apolaire stoffen lossen niet goed op in water (=hydrofoob) → water vormt kooistructuur
rond apolair molecule → dergelijke organisatie kost veel energie = ongunstig
In cel zitten compartimenten = intracellulaire compartimenten → zowel cel als
compartimenten bevatten cellulaire membraan. Belangrijk voor:
- Gespecialiseerde functies
- Behoud van de inhoud
- Bescherming tegen omgeving
Compartimenten dicht bij elkaar in cel => groot volume zijn membraanomsloten
organellen.
11.2 lipiden dubbellagen
Membraan bevat dubbele laag
lipiden.
Tussen lipiden zitten grote eiwitten.
membraanlipide heeft hydrofiele kop en hydrofobe straat
- Hydrofiel hoofdje = polair, H-bruggen met water
- Hydrofobe staart = apolair, geen H-bruggen met water
Lipiden zijn amfipathisch = zowel hydrofiel als hydrofoob
deel
3 klassen lipiden: (alle 3 amfipathisch)
- Fosfolipiden
- Sterolen (vb: cholesterol)
- Glycolipiden
Membranen worden spontaan gevormd, zijn zelfsluitend en doen spontane vesikel
vorming dankzij amfipathische eigenschap.
, Fosfolipiden = 2 CH ketens, glycerol,
fosfaat en X-groep
Bevat altijd gelijk fosfatidyl deel. X is
variabel.
Glycerol is schakel van lipide
→Verbindt staart met de kop
(2 OH delen binden met staarten.
Derde OH bindt met fosfaatgroep)
Fosfatidylcholine is meest voorkomend fosfolipide in membraan. (X is choline)
Dubbele binding zorgt voor knik = onverzadigd vetzuur → vloeibaarheid membraan
Andere membraanlipiden /
3 klassen lipiden:
- fosfatidyl serine (fosfolipide)
- Cholesterol (sterol)
- Galactocerebroside
(Glycolipiden) bevat suikergroep
! Blauwe stuk is polair, hydrofiele
hoofdjes !
Benaming fosfolipiden:
Fosfatidylcholine (PC)
Fosfatidylserine (PS)
Fosfatidylethanolamine (PE)
Fosfatidylinositol (PI)
Fosfatidylinositolmonofosfaat (PIP)
Fosfatidylinositolbisfosfaat (PIP2)
! Vetten en fosfolipiden niet hetzelfde !
➔ Vetten (trigylerciden) zijn volledig hydrofoob → glycerol bindt met 3CH ketens via
OH groep → zit geen polair hoofdje op → zit NIET in membranen
➔ Fosfolipiden zijn amfipathisch en zitten in membraan