LES 6: ENDOCRINOLOGIE
1. Diabetes mellitus
C Nuchtere (8u) glycemie (plasma glucose) van >126 mg/dL (normale waarde: <100 mg/dL). Varianten hierop =
• Gestoorde nuchtere glycemie: 100-125 mg/dL.
• Gestoorde glucosetolerantie: verhoogd plasma glucose tijdens orale glucose tolerantietest (OGTT).
• Zwangerschapsdiabetes.
Normaal glucosemetabolisme = suiker stijgt iets als je gegeten hebt en wordt na
verloop van tijd snel terug normaal.
" Bij diabetes: vanaf het begin reeds hoger en blijft stijgen.
" Bij gestoord: starten op normale waarde, pieken heel snel en heel hoog en gaan
nadien een beetje omlaag.
Types =
Diabetes mellitus type 1 (10%): gebrek aan insuline. Secundaire diabetes mellitus (minderheid)
• Absolute insuline deficiëntie. • Chronische pancreatitis; haemochromatose;
• Insuline afhankelijk: behandeling met insuline. Cushing
• Juveniel type.
Diabetes mellitus type 2 (90%): hebben voldoende insuline maar het werkt niet goed door insuline resistentie.
• Relatieve insuline deficiëntie. • Niet-insuline afhankelijk.
• Insulineresistentie. • Maturity onset (oudere mensen).
Diagnose gebeurt via bloedafname!
o Willekeurige glycemie > 200 mg/dl. o Eventueel glucosurie: suiker in de urine.
o Nuchtere glycemie > 126 mg/dl.
o Hemoglobine-A1c: geglycosyleerd hemoglobine = percentage hemoglobine bezet met glucose, normaal 4-6%
maar het percentage verhoogt met gemiddelde glycaemie. Gebruikt als parameter voor diabetesregeling:
geeft idee over chronische ijzerbelasting (bloedafname is momentopname, dit geeft meer zicht over periode).
De waarde moet zo laag mogelijk blijven, indien het hoog is werkt de behandeling niet goed!
Ontstaan van diabetes mellitus type 1 = op basis van erfelijke achtergrond is er een auto-immune destructie van
ß-cellen in pancreas waardoor insuline niet meer geproduceerd wordt en verdwijnt uit het lichaam.
" Omgevingsfactoren: virale infecties.
Presenteert zich anders dan type 2 door plotse metabole decompensatie op jonge leeftijd door een absoluut
tekort aan insuline, heeft een ernstiger beeld. Zonder insuline ken het een dodelijke afloop!
Ontstaan van diabetes mellitus type 2 = op basis van erfelijke achtergrond, vaak door obesitas en insuline
resistentie. Pancreas en betha cellen zijn normaal en maken insuline aan maar de insuline werkt niet goed " nog
meer insuline aanmaken " hoge insuline waarden in bloed!
§ Relatief tekort aan insuline: niet genoeg insuline om suikerwaarden te doen dalen.
§ Niet-afhankelijk van insuline voor behandeling.
§ Belangrijke morbiditeit en mortaliteit: sterftecijfers 2-3 x hoger dan bij niet-diabetes controlegroep.
§ 10% van onze oudere bevolking heeft d.m. type 2
Normale werking van insuline = insuline pompt suiker weg uit het bloed richting
de lever voor omvorming naar glycogeen (vooraad van gepolymeerde suiker als
reserve) waarna het in de richting van weefsels gaat vb spieren.
Effecten bij tekort aan insuline = glucose niet voldoende uit het bloed waardoor
de suikerspiegel stijgt, glycogeen voorraad is minder en opnieuw shift op niveau
vetzuren en eiwitten = metabole veranderingen: meer glycerol, ketonenzuren, …
1. Diabetes mellitus
C Nuchtere (8u) glycemie (plasma glucose) van >126 mg/dL (normale waarde: <100 mg/dL). Varianten hierop =
• Gestoorde nuchtere glycemie: 100-125 mg/dL.
• Gestoorde glucosetolerantie: verhoogd plasma glucose tijdens orale glucose tolerantietest (OGTT).
• Zwangerschapsdiabetes.
Normaal glucosemetabolisme = suiker stijgt iets als je gegeten hebt en wordt na
verloop van tijd snel terug normaal.
" Bij diabetes: vanaf het begin reeds hoger en blijft stijgen.
" Bij gestoord: starten op normale waarde, pieken heel snel en heel hoog en gaan
nadien een beetje omlaag.
Types =
Diabetes mellitus type 1 (10%): gebrek aan insuline. Secundaire diabetes mellitus (minderheid)
• Absolute insuline deficiëntie. • Chronische pancreatitis; haemochromatose;
• Insuline afhankelijk: behandeling met insuline. Cushing
• Juveniel type.
Diabetes mellitus type 2 (90%): hebben voldoende insuline maar het werkt niet goed door insuline resistentie.
• Relatieve insuline deficiëntie. • Niet-insuline afhankelijk.
• Insulineresistentie. • Maturity onset (oudere mensen).
Diagnose gebeurt via bloedafname!
o Willekeurige glycemie > 200 mg/dl. o Eventueel glucosurie: suiker in de urine.
o Nuchtere glycemie > 126 mg/dl.
o Hemoglobine-A1c: geglycosyleerd hemoglobine = percentage hemoglobine bezet met glucose, normaal 4-6%
maar het percentage verhoogt met gemiddelde glycaemie. Gebruikt als parameter voor diabetesregeling:
geeft idee over chronische ijzerbelasting (bloedafname is momentopname, dit geeft meer zicht over periode).
De waarde moet zo laag mogelijk blijven, indien het hoog is werkt de behandeling niet goed!
Ontstaan van diabetes mellitus type 1 = op basis van erfelijke achtergrond is er een auto-immune destructie van
ß-cellen in pancreas waardoor insuline niet meer geproduceerd wordt en verdwijnt uit het lichaam.
" Omgevingsfactoren: virale infecties.
Presenteert zich anders dan type 2 door plotse metabole decompensatie op jonge leeftijd door een absoluut
tekort aan insuline, heeft een ernstiger beeld. Zonder insuline ken het een dodelijke afloop!
Ontstaan van diabetes mellitus type 2 = op basis van erfelijke achtergrond, vaak door obesitas en insuline
resistentie. Pancreas en betha cellen zijn normaal en maken insuline aan maar de insuline werkt niet goed " nog
meer insuline aanmaken " hoge insuline waarden in bloed!
§ Relatief tekort aan insuline: niet genoeg insuline om suikerwaarden te doen dalen.
§ Niet-afhankelijk van insuline voor behandeling.
§ Belangrijke morbiditeit en mortaliteit: sterftecijfers 2-3 x hoger dan bij niet-diabetes controlegroep.
§ 10% van onze oudere bevolking heeft d.m. type 2
Normale werking van insuline = insuline pompt suiker weg uit het bloed richting
de lever voor omvorming naar glycogeen (vooraad van gepolymeerde suiker als
reserve) waarna het in de richting van weefsels gaat vb spieren.
Effecten bij tekort aan insuline = glucose niet voldoende uit het bloed waardoor
de suikerspiegel stijgt, glycogeen voorraad is minder en opnieuw shift op niveau
vetzuren en eiwitten = metabole veranderingen: meer glycerol, ketonenzuren, …