Zinsstructuur, spelling en formuleren
Ontleden: onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk
gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp o Interpunctie:
- Persoonsvorm:
o Veranderen van tijd, het woord dat veranderd is persoonsvorm
o Zin vragend maken, woord wat vooraan in de zin komt te staan is de
persoonsvorm
- Onderwerp:
o Wie / wat + persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde:
o Wanneer een gezegde (alle werkwoorden uit de zin) alleen uit werkwoorden
bestaan
- Naamwoordelijk gezegde:
o Wanneer de persoonsvorm met een of meet aanvullingen geen handeling
maar een toestand uitdrukt.
o Een naamwoordelijk gezegde kan in principe alleen worden gevormd met een
van de negen koppelwerkwoorden.
o Volgende stappen ondernemen om vast te stellen of naamwoordelijk gezegde
is:
Stel pv vast
Stel het onderwerp vast
Stel vast of er in de zin of in het stukje van de zin een
koppelwerkwoord staat: zijn, worden, blijken, lijken, schijnen, heten,
dunken of voorkomen.
Wanneer je met een naamwoordelijk gezegde te maken hebt, zoek je
de naamwoorden op die iets over het onderwerp zeggen en de
eventuele overige werkwoorden.
- Lijdend voorwerp:
o Wie / wat + gezegde + onderwerp
o Er staat niet altijd een lijdend voorwerp in de zin
- Meewerkend voorwerp:
o Aan wie / wat + persoonsvorm + onderwerp
o Er staat niet altijd een meewerkend voorwerp in de zin
Interpunctie:
- Punt:
o 1. Punten maken duidelijk dat een zin afgelopen is.
Je schrijft de punt vóór het aanhalingsteken als de punt bij het citaat
hoort dat binnen de aanhalingstekens geplaatst wordt (zie het eerste
voorbeeld). Als de punt niet bij het deel hoort dat tussen
aanhalingstekens staat, dan plaats je de punt ná het aanhalingsteken
(zie het tweede en derde voorbeeld).
Plaats een punt als het laatste woord van de zin een internetadres is.
Ronde haakjes kunnen om een deel van de zin worden gezet; de punt
komt dan na het laatste haakje (zie het eerste voorbeeld hieronder).
De ronde haakjes kunnen ook om een hele zin worden gezet. In dat
Ontleden: onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk
gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp o Interpunctie:
- Persoonsvorm:
o Veranderen van tijd, het woord dat veranderd is persoonsvorm
o Zin vragend maken, woord wat vooraan in de zin komt te staan is de
persoonsvorm
- Onderwerp:
o Wie / wat + persoonsvorm
- Werkwoordelijk gezegde:
o Wanneer een gezegde (alle werkwoorden uit de zin) alleen uit werkwoorden
bestaan
- Naamwoordelijk gezegde:
o Wanneer de persoonsvorm met een of meet aanvullingen geen handeling
maar een toestand uitdrukt.
o Een naamwoordelijk gezegde kan in principe alleen worden gevormd met een
van de negen koppelwerkwoorden.
o Volgende stappen ondernemen om vast te stellen of naamwoordelijk gezegde
is:
Stel pv vast
Stel het onderwerp vast
Stel vast of er in de zin of in het stukje van de zin een
koppelwerkwoord staat: zijn, worden, blijken, lijken, schijnen, heten,
dunken of voorkomen.
Wanneer je met een naamwoordelijk gezegde te maken hebt, zoek je
de naamwoorden op die iets over het onderwerp zeggen en de
eventuele overige werkwoorden.
- Lijdend voorwerp:
o Wie / wat + gezegde + onderwerp
o Er staat niet altijd een lijdend voorwerp in de zin
- Meewerkend voorwerp:
o Aan wie / wat + persoonsvorm + onderwerp
o Er staat niet altijd een meewerkend voorwerp in de zin
Interpunctie:
- Punt:
o 1. Punten maken duidelijk dat een zin afgelopen is.
Je schrijft de punt vóór het aanhalingsteken als de punt bij het citaat
hoort dat binnen de aanhalingstekens geplaatst wordt (zie het eerste
voorbeeld). Als de punt niet bij het deel hoort dat tussen
aanhalingstekens staat, dan plaats je de punt ná het aanhalingsteken
(zie het tweede en derde voorbeeld).
Plaats een punt als het laatste woord van de zin een internetadres is.
Ronde haakjes kunnen om een deel van de zin worden gezet; de punt
komt dan na het laatste haakje (zie het eerste voorbeeld hieronder).
De ronde haakjes kunnen ook om een hele zin worden gezet. In dat