In de standaardantwoorden is steeds ter indicatie aangegeven hoeveel punten voor elk element konden
worden behaald. Het aantal genoemde punten is een maximum: als de uitwerking (bijvoorbeeld)
tegenstrijdigheden of onjuistheden bevat of als bepaalde feiten uit de casus niet in het antwoord zijn
betrokken is slechts een deel van de punten toegekend.
Met de verwijzingen naar arresten in de standaardantwoorden is niet bedoeld dat de naam van het
betreffende arrest expliciet moet zijn genoemd in uw antwoord. Wel moet duidelijk uit de uitwerking van
uw antwoord blijken dat het antwoord is onderbouwd met een rechtsregel uit de jurisprudentie.
Vraag 1a
In dit geval is sprake van samenloop tussen art. 5:117 lid 2 BW en art. 5:117 lid 1 BW. Ja, het is een
appartementsrecht – maar het is ook een gesplitst appartementsrecht. Om die reden is het niet mogelijk
om A3 te bezwaren met een hypotheekrecht (vgl. art. 5:117 lid 2 BW). De jurist heeft dus ongelijk (8
punten).
NB De argumentatie dat A3 niet kon worden bezwaard door Stefan, omdat hij niet beschikkingsbevoegd
was, is niet goed gerekend. De vraag is of A3 überhaupt kan worden bezwaard, omdat het een
appartementsrecht is (vgl. de stelling van de jurist en de vraagstelling).
NB 2 Het noemen van art. 5:117 lid 2 BW zonder dat uit het antwoord duidelijk werd dat de student
begreep wat er in dat artikel staat leverde geen punten op.
Vraag 1b
Nee. Op grond van art. 5:143 lid 2 BW is art. 5:139 lid 3 BW van overeenkomstige toepassing bij de
opheffing van de splitsing. In dat lid staat dat beperkt gerechtigden die hun recht op het
appartementsrecht hebben (in casu de appartementsrechten A4 en A5) toestemming moeten geven.
(3 punten) In dit geval gaat het om beperkt recht op het gesplitste goed (ook al is dat zelf een
appartementsrecht). Omdat het beperkte recht op het gesplitste goed niet wordt beïnvloed door de
wijziging van de splitsingsakte, hoeft die beperkt gerechtigde geen toestemming te geven. (4 punten)
NB: Een verwijzing naar art. 5:117 lid 3 BW is onjuist, omdat dat gaat over een gedeeltelijke opheffing
van de (onder)splitsing.
NB 2: Het stellen dat de grondeigenaar toestemming moet geven voor de opheffing klopt niet. Dat is
alleen het geval als een recht van erfpacht- of opstal in de splitsing is betrokken. I.c. is een met een
opstalrecht bezwaard recht in de splitsing betrokken (dus niet het opstalrecht zelf!), toestemming van
de grondeigenaar is dus niet nodig. Dat zou wel het geval zijn als het opstalrecht (en dus niet A3) was
gesplitst: de gerechtigden tot A3 zouden dan toestemming moeten geven voor de opheffing van de
splitsing die bestond uit het opstalrecht dat rust op A3.
Vraag 2a
In dit geval kan een erfdienstbaarheid uitkomst bieden. De eigenaars van het dienende erf (het
gesplitste goed) moeten dan dulden dat de gemeente zijn boten in het water voor anker legt (4 punten).
De erfdienstbaarheid is uitgesloten van het beschikkingsverbod (art. 5:117 lid 4 BW) (4 punten).
NB: het voorstel om een erfpachtrecht te vestigen door de splitsing t.a.v. de grond te beëindigen o.g.v.
art. 5:117 lid 3 BW is suboptimaal. De grond moet dan worden onttrokken en vervolgens weer worden
toegevoegd. Dit nog los van de vraag of een erfpachtrecht niet een veel te ‘ruim’ recht is voor het
beoogde gebruik. Om die redenen zijn voor een dergelijk antwoord maximaal 6 punten gegeven. Wilde
men een gedeelte van de grond onttrekken om vervolgens een erfdienstbaarheid te vestigen, dan zijn
geen punten toegekend: dat kon immers zonder onttrekking ook al (art. 5:117 lid 4 BW).
NB 2: het noemen van art. 5:118(a) BW is niet juist, omdat het water geen onderdeel van een
privégedeelte kan zijn: het is niet blijkens zijn inrichting bestemd om als afzonderlijk geheel te worden
gebruikt (art. 5:106 lid 4 BW).