Samenvatting Circulatie II
Hoorcollege 1a
- Hemostase
o Endotheel beschadigd trombocyten en stollingsfactoren zorgen voro dichting
Hemostase = interactie tusse ntrombocyten, stollingsfactoren en componenten uit de
vaatwand vorming hemostatische prop
Fibrinolyse = afbraak van stolsels
o Verstoring hemolytische balans = verhoogde tromboseneiging of verhoogde bloedingsneiging
o Van bloeding tot trombose benodigdheden:
Vasoconstrictie, trombocyten, stolling, antistolling, fibrinolyse, vaatwand, rheologie,
monocyten en erythrocyten
In lab meetbaar = trombocyten, (anti)stollingsfactoren en fibrinolyse
o Componenten
Vaatwand beschadiging initieert vasoconstrictie
Trombocyten collageen komt vrij bij beschadiging initeert trombocytenaggregatie op de
plek an beschadigindg eerste stolse
Wordtd primaire hemostase genoemd
Stollingssystemen eiwitten zorgen voro de vorming van fibrinestolsel
Wordt secundaire hemostase genoemd
Fibrinolyse eiwitten zorgen voor de afbraak van het stolsel
Intrinsieke remmers remmende functie op alle bovenstaande stappen
o Stappenplan bij bloedvatbeschadiging
Vasoconstrictie voorkomt verlies van heel veel bloed
Primaire hemostase
Trombocyten hechten aan elkaar en aan het beschadigde oppervlak
Bestaat uit trombocyten activatie, -adhesie en -aggregatie
o Adhesie en aggregatie zijn reacties op extracellulaire matrixeiwitten (zoals
collageen)
Trombocyten veranderen van vorm en nestelen zich in de wond
Secundaire hemostase:
Stolsel dat in de primaire hemostase gevormd is, verstevigd met fibrinedraden
- Endotheel
o Endotheelcellen = binnenste oppervalk van het bloedvat (anticoagulant, want kunnen in principe geen
cellen aan blijven plakken)
o Afwijkingen:
Symptomen: oppervlakkige bloedingen (blauew plekken of petechiën)
Efelijk of verworven
Lab testen van hemostase vaak normaal afwijking vaatwand niet meetbaar
- Primaire hemostase
o Afwijkingen = trombocytopenie (te weinig trombocyten) of trombocytopathie (niet goed werkende
trombocyten)
o Trombocyten = platte, kernloze celfragmenten, die uit megakaryocyten in beenmerg oworden
gevormd onder invleod van trombopoietine (geproduceerd in lever)
Leven ongeveer 10 dagen (8 mljard per uur gevormd)
1 liter bloed bevat 150-450 miljard trombocyten
o Trombocytopenie oorzaken:
Verkorte levensdur door verhooge afbraak
Immuungemedieerd of niet-immuun gemedieerd
Verminderde productie door megakaryocyten
Veel oorzaken, zoals virusinfectie, beenmergproblemen, erfelijke afwijking, gebruik
van geneesmiddelen
Toegenomen pooling in de milt, waarbij ze in de milt worden opgeslagen
o Trombocytenactivatie (zie afb)
Trombocyt = celfragment at gemakkelijk geactiveerd kan worden
, Activatieroutes = shear stress, ADP, epinefrine, collagen, trombone, tromboxaan
o Aggregatie en hechting (zie afb)
Activatieroutes intracellulaire Ca2+ verhoging release van vasoactieve stoffen uit
blaasjes in trombocyt eiwitten komen op buitenkant trombocyt kan zichzelf en andere
trombocyten activeren
Eiwitten op de buitenkant van trombocyt komen, zijn:
o GP Ia/Iia voor collageen trombocyt kan hiermee aan beschadigde deel van
vaatwand hechten
o GP Ib/V/IX voor de vWf trombocyt kan hiermee aan endotheel hechten,
zodat het kan remmen en zich steviger bindt
o GP Iib/IIIa voor fibrinogeen trombocyt kan aan andere trombocyten
hechten
Fouten in trombocytenfunctie (zie afb)
Syndroom van Bernard-Soulier = probleem met GP Ib/V/IX interactie met vWf
ontbreekt trombocyt kan niet goed hechten aan het endotheel
Morbus Glanzmann = GP Iia/Iib ontbreekt trombocytenaggregatie gaat niet goed
Von Willebrand factor
Afwezigheid = problemen met stolling, vooral arterieel (hoge stroomsnelheid)
Typen aandoeningen:
o Type 1 (70-80%) lage concentratie functioneel normale vWF
o Type 2a (10-20%) = functioneel afwijkende vWf met toegenomen
gevoeligheid voor proteolyse
o Type 2B (5%) = functioneel afwijkende vWF met toegenomen affiniteit voor
trombocyten
o Type 2M (5%) = functioneel afwijkende vWf met verlaging van Rcf-
activiteit
o Type 2N (<5%) = functioneel afwijkende vWf met afgenomen activiteit voor
factor VIII
o Type 3 = (<5%) = absoluut afwezige vWf
Bij subtypes 2A, 2B, 2M en 2N = DNA mutatie die zorgt voor een andere of
verminderde functie van vWf
o Labdiagnostiek
Trobocytenaantal (ref waare = 150-450 miljard per liter)
Trombocytenfunctie bepaald door
Bepaling bloedingstijd: matig sensitief en specifiek
Trombocytenaggregatietesten: zeer complex
FACS = aanwezigheid van oopervlakte-eiwitten onderzoeken
Concentratie en functie van vWf
Genetisch onderzoek naar bepaalde erfelijke stollingsafwijkingen
- Secundaire hemostase
o Secundaire hemostase = stollingscascade (zie afb)
Geactiveerd doordat TF (tissue factor) bindt aan fVII FVIIa activeert fIX en FX
Bij hoge concentratie TF-fVIIa met name fX geactiveerd, bij een lage met name fIx
Fx en fIX door respectievelijk fV en fVIII geholpen tot het activeren van trombine
(fIIa) zorgt ervoor dat oplosbaar fibrinogeen verandert in onoplosbaar fibrine
o Trombine zorgt ook voor de activatie van fXI meer trombine
o Laboratoriumtesten
Protrombinetijd (PT)
Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPPT)
Aanwezige stollingsfactoren (II, V, VII, VIII, IX, X, XII, XIII)
o PT = tijd in seconden tussen aanwezigheid stollingsfactor VIIa tot factor Iia (trombine) ontstaat
Zegt iets over de werking van de extrinsieke stollingsroute, bestaande uit fVII, fX, FV en fII
Een tekort tot 50% = normaal
Soms weergeven als ratio ten opzichte van normaal = INR
Ddx bij verlengde PT:
, Tekort aan vitamine K afhankelijke factoren II, VII en X
o Vitamine K deficiëntie of orale anticoagulantia
Tekort aan alle stollingsfactoren
o Verminderde aanmaak (ernstig leerlijden), verhoogd gebruik (diffuse
intravasale stolling), verlies (nefrotisch syndroom)
Tekort aan éen of meer stollingsfactoren door erfelijke deficiËntie
Remming van het stollingsproces door direct werkende anticoagulantia
o Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) (Zie afb)
Ander deel van stollingscascade gemeten, bestaande uit fX, FV, FII, fXI, fIX en fVII
Weergegeven in seconden geeft werkign van intrinsieke stollingsroute weer
DDx verlengde aPPT
Gebrek aan stollingsfactoren fVIII, fIX, fX
Remming van het stollingsproces door direct werkende anticoagulantie
o Heparine remt fXa fIIa met behulp van antitrombine
Remming door pathologishce inhibitoren
o Lupus anticoagulans (LAC) die auto-antistoffen heeft tegen
fosfolipidecomplexen
Deficiëntie van fXII, prekallikreïne en hoogmoleculair kininogeen
o Veroorzaken echter geen bloedingsneiging
o Verlengd PT en aPTT (zie afb omhoog en omlaag)
Tekort aan functionele stollingsfactoren (X, V, II, fibrinogeen)
Oorzaak elders (bloeding, lever deficiëntie)
Gebruik vitamine K antagonist
- Tromboseneiging
o Trombose 2 vormen:
Arteriële trombose = door atherosclerose (myocardinfarct, beroerte)
Hoge druk turbulentie schade (vooral op plekken van bifurcaties)
Veneuze trombo-embolie (VTE) = longembolie of DVT
o Veneuze trombo-embolie
Trias van Virchow
Factoren nodig voordat trombose kan ontstaan
o Stilstaan van het bloed (stase)
o Verandering van bloedsamenstelling (hypercoagulabiliteit)
o Beschadigingen van de vaatwand
Endogene risicofactoren trombose (zie afb)
Antistolling intrinsiek gereguleerd door antitrombine, proteïne C, proteïne S en TFPI
(tissue factor platelet inhibitor)
o Concentratie hiervan laag tromboseneiging
o Antitrombine (AT) = belangrijkste plasmatische remmer van geactiveerde
stollingsfactoren
Werkt op trombine (factor 2A) vrij factor 10A geremd
Effectiviteit versterkt door aanwezigheid van GAG, zoals
heparansulfaat (Gevonden op oppervlak endotheelcellen
(glycocalyx))
Hetzelfde effect met heparine (UFH) of low molecular
weight heparin (LMWH)
Heparine is een indirect werkend geneesmiddel verkleint de kans
op trombose, beroerte en longembolie
o Proteïne C en S breken fV en fVIII af
Zijn vitamine K afhankelijk
Gebrek aan (goede werking van) bij circa de helft van de
patiënten voor trobose voor 40e levnesjaar
APC = geactiveerd proteïne C
o TFPI remt TF en fVIIa
Andere factoren in associatie met tromboseneiging
, o APC resistentie / factor V Leiden (met name indien homozygoot)
Patiënten met APC resistentie zijn minder gevoelig voor APC
Door mutatie in fV (erfelijk)
o Cleavage site voor APC verandert inactivatie van
fV door APC vertraagt fV minder goed
afgebgroken trombose langer actief verhoogde
tromboseneiging
3% van NL bevolking heterozygoot voor de mutatie, maar niet
iedereen daarvan krijgt trombose
o Aanwezigheid van anti-fosfolipidensyndroom auto-antistoffen die een
verhoogd risico geven op trombose
3 soorten:
LAC
Anticardiolipine
Anti-bèta-2-glycoproteïne-1
Syndromen zorgen paradoxaal voor een verhoogde aPTT (normaal
geïnterpreteerd als verhoogde bloedingsneiging, maar in dit geva
niet)
o Verhoging plasmaspiegels van stollingsfactoren
o Verhoogd homocysteïnegehalte
Verworven risicofactoren veneuze trombose
Immobilisatie, trauma, maligniteit, chirurgische ingreep, interne ziekte,
zwangerschap, vliegreis, ontsteking, roken, atherosclerose, hogere leeftijd, mannelijk
geslacht, obesitas
o D dimeer = afbraakproduct van fibrinedraden aanwezigheid duidt op aanwezigheid van stolsels (in
het verleden) (Zie afb)
Negatieve D-dimeer uitslag (<0,5 mg/L) sluit een VTE uit
Kan ook verhoogd zijn door kanker, ouder worden of zwangerschap
o Is dus gevoelig, maar niet heel specifiek
o Interactie risicofactoren: trombose ontstaat vaak door combinatie risicofactoren
2 of meer risicofactoren = vermenigvuldiging van risico
- Overzicht hemostase
o Stadium 1 = vasoconstrictie
Treedt op bij beschadiging bloedvat
Onstaat door lokaal vaatspasme van het vat en tromboxaan A2 (vasoconstrictor uit
trombocyten)
Grotere geschadiging heeft een sterker vaatspasme (snijwond bloeddt meer dan grote
vaatruptuur)
o Stadium 2 = primaire hemostase
Trombocytenadhesie
Bij vaatwanddefect komt subendotheliaal collageen vrij activeert trombocyten
Via de GP-Ib receptor binden de trombocten cicrulerend vWf
vWf bindt aan collageen (in vaatwand) en vormt een brugmolecuul tussen trombocyt
en collageen
Via de GP-Ia receptor kan de trombocyt ook binden aan fibronectine, dat aan
collageen bindt
Trombocytenactivatie
Door de trombocytenactivatie komen uit de alfa- en dense granulae stoffen (o.a. ADP,
collageen, adrenaline en trombine) vrij die voor verdere activatie van trombocyten
zorgen
Trombocytenaggregatie
Trombocytenaggregatie leidt tot vormverandering
Bij vomrmverandering treedt het flip-flop mechanisme in werking, zodat de
GP-Iib/IIIa receptor zich, na omkering van het membraan, aan het
trombocytoppervlak bevindt
Hoorcollege 1a
- Hemostase
o Endotheel beschadigd trombocyten en stollingsfactoren zorgen voro dichting
Hemostase = interactie tusse ntrombocyten, stollingsfactoren en componenten uit de
vaatwand vorming hemostatische prop
Fibrinolyse = afbraak van stolsels
o Verstoring hemolytische balans = verhoogde tromboseneiging of verhoogde bloedingsneiging
o Van bloeding tot trombose benodigdheden:
Vasoconstrictie, trombocyten, stolling, antistolling, fibrinolyse, vaatwand, rheologie,
monocyten en erythrocyten
In lab meetbaar = trombocyten, (anti)stollingsfactoren en fibrinolyse
o Componenten
Vaatwand beschadiging initieert vasoconstrictie
Trombocyten collageen komt vrij bij beschadiging initeert trombocytenaggregatie op de
plek an beschadigindg eerste stolse
Wordtd primaire hemostase genoemd
Stollingssystemen eiwitten zorgen voro de vorming van fibrinestolsel
Wordt secundaire hemostase genoemd
Fibrinolyse eiwitten zorgen voor de afbraak van het stolsel
Intrinsieke remmers remmende functie op alle bovenstaande stappen
o Stappenplan bij bloedvatbeschadiging
Vasoconstrictie voorkomt verlies van heel veel bloed
Primaire hemostase
Trombocyten hechten aan elkaar en aan het beschadigde oppervlak
Bestaat uit trombocyten activatie, -adhesie en -aggregatie
o Adhesie en aggregatie zijn reacties op extracellulaire matrixeiwitten (zoals
collageen)
Trombocyten veranderen van vorm en nestelen zich in de wond
Secundaire hemostase:
Stolsel dat in de primaire hemostase gevormd is, verstevigd met fibrinedraden
- Endotheel
o Endotheelcellen = binnenste oppervalk van het bloedvat (anticoagulant, want kunnen in principe geen
cellen aan blijven plakken)
o Afwijkingen:
Symptomen: oppervlakkige bloedingen (blauew plekken of petechiën)
Efelijk of verworven
Lab testen van hemostase vaak normaal afwijking vaatwand niet meetbaar
- Primaire hemostase
o Afwijkingen = trombocytopenie (te weinig trombocyten) of trombocytopathie (niet goed werkende
trombocyten)
o Trombocyten = platte, kernloze celfragmenten, die uit megakaryocyten in beenmerg oworden
gevormd onder invleod van trombopoietine (geproduceerd in lever)
Leven ongeveer 10 dagen (8 mljard per uur gevormd)
1 liter bloed bevat 150-450 miljard trombocyten
o Trombocytopenie oorzaken:
Verkorte levensdur door verhooge afbraak
Immuungemedieerd of niet-immuun gemedieerd
Verminderde productie door megakaryocyten
Veel oorzaken, zoals virusinfectie, beenmergproblemen, erfelijke afwijking, gebruik
van geneesmiddelen
Toegenomen pooling in de milt, waarbij ze in de milt worden opgeslagen
o Trombocytenactivatie (zie afb)
Trombocyt = celfragment at gemakkelijk geactiveerd kan worden
, Activatieroutes = shear stress, ADP, epinefrine, collagen, trombone, tromboxaan
o Aggregatie en hechting (zie afb)
Activatieroutes intracellulaire Ca2+ verhoging release van vasoactieve stoffen uit
blaasjes in trombocyt eiwitten komen op buitenkant trombocyt kan zichzelf en andere
trombocyten activeren
Eiwitten op de buitenkant van trombocyt komen, zijn:
o GP Ia/Iia voor collageen trombocyt kan hiermee aan beschadigde deel van
vaatwand hechten
o GP Ib/V/IX voor de vWf trombocyt kan hiermee aan endotheel hechten,
zodat het kan remmen en zich steviger bindt
o GP Iib/IIIa voor fibrinogeen trombocyt kan aan andere trombocyten
hechten
Fouten in trombocytenfunctie (zie afb)
Syndroom van Bernard-Soulier = probleem met GP Ib/V/IX interactie met vWf
ontbreekt trombocyt kan niet goed hechten aan het endotheel
Morbus Glanzmann = GP Iia/Iib ontbreekt trombocytenaggregatie gaat niet goed
Von Willebrand factor
Afwezigheid = problemen met stolling, vooral arterieel (hoge stroomsnelheid)
Typen aandoeningen:
o Type 1 (70-80%) lage concentratie functioneel normale vWF
o Type 2a (10-20%) = functioneel afwijkende vWf met toegenomen
gevoeligheid voor proteolyse
o Type 2B (5%) = functioneel afwijkende vWF met toegenomen affiniteit voor
trombocyten
o Type 2M (5%) = functioneel afwijkende vWf met verlaging van Rcf-
activiteit
o Type 2N (<5%) = functioneel afwijkende vWf met afgenomen activiteit voor
factor VIII
o Type 3 = (<5%) = absoluut afwezige vWf
Bij subtypes 2A, 2B, 2M en 2N = DNA mutatie die zorgt voor een andere of
verminderde functie van vWf
o Labdiagnostiek
Trobocytenaantal (ref waare = 150-450 miljard per liter)
Trombocytenfunctie bepaald door
Bepaling bloedingstijd: matig sensitief en specifiek
Trombocytenaggregatietesten: zeer complex
FACS = aanwezigheid van oopervlakte-eiwitten onderzoeken
Concentratie en functie van vWf
Genetisch onderzoek naar bepaalde erfelijke stollingsafwijkingen
- Secundaire hemostase
o Secundaire hemostase = stollingscascade (zie afb)
Geactiveerd doordat TF (tissue factor) bindt aan fVII FVIIa activeert fIX en FX
Bij hoge concentratie TF-fVIIa met name fX geactiveerd, bij een lage met name fIx
Fx en fIX door respectievelijk fV en fVIII geholpen tot het activeren van trombine
(fIIa) zorgt ervoor dat oplosbaar fibrinogeen verandert in onoplosbaar fibrine
o Trombine zorgt ook voor de activatie van fXI meer trombine
o Laboratoriumtesten
Protrombinetijd (PT)
Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPPT)
Aanwezige stollingsfactoren (II, V, VII, VIII, IX, X, XII, XIII)
o PT = tijd in seconden tussen aanwezigheid stollingsfactor VIIa tot factor Iia (trombine) ontstaat
Zegt iets over de werking van de extrinsieke stollingsroute, bestaande uit fVII, fX, FV en fII
Een tekort tot 50% = normaal
Soms weergeven als ratio ten opzichte van normaal = INR
Ddx bij verlengde PT:
, Tekort aan vitamine K afhankelijke factoren II, VII en X
o Vitamine K deficiëntie of orale anticoagulantia
Tekort aan alle stollingsfactoren
o Verminderde aanmaak (ernstig leerlijden), verhoogd gebruik (diffuse
intravasale stolling), verlies (nefrotisch syndroom)
Tekort aan éen of meer stollingsfactoren door erfelijke deficiËntie
Remming van het stollingsproces door direct werkende anticoagulantia
o Geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) (Zie afb)
Ander deel van stollingscascade gemeten, bestaande uit fX, FV, FII, fXI, fIX en fVII
Weergegeven in seconden geeft werkign van intrinsieke stollingsroute weer
DDx verlengde aPPT
Gebrek aan stollingsfactoren fVIII, fIX, fX
Remming van het stollingsproces door direct werkende anticoagulantie
o Heparine remt fXa fIIa met behulp van antitrombine
Remming door pathologishce inhibitoren
o Lupus anticoagulans (LAC) die auto-antistoffen heeft tegen
fosfolipidecomplexen
Deficiëntie van fXII, prekallikreïne en hoogmoleculair kininogeen
o Veroorzaken echter geen bloedingsneiging
o Verlengd PT en aPTT (zie afb omhoog en omlaag)
Tekort aan functionele stollingsfactoren (X, V, II, fibrinogeen)
Oorzaak elders (bloeding, lever deficiëntie)
Gebruik vitamine K antagonist
- Tromboseneiging
o Trombose 2 vormen:
Arteriële trombose = door atherosclerose (myocardinfarct, beroerte)
Hoge druk turbulentie schade (vooral op plekken van bifurcaties)
Veneuze trombo-embolie (VTE) = longembolie of DVT
o Veneuze trombo-embolie
Trias van Virchow
Factoren nodig voordat trombose kan ontstaan
o Stilstaan van het bloed (stase)
o Verandering van bloedsamenstelling (hypercoagulabiliteit)
o Beschadigingen van de vaatwand
Endogene risicofactoren trombose (zie afb)
Antistolling intrinsiek gereguleerd door antitrombine, proteïne C, proteïne S en TFPI
(tissue factor platelet inhibitor)
o Concentratie hiervan laag tromboseneiging
o Antitrombine (AT) = belangrijkste plasmatische remmer van geactiveerde
stollingsfactoren
Werkt op trombine (factor 2A) vrij factor 10A geremd
Effectiviteit versterkt door aanwezigheid van GAG, zoals
heparansulfaat (Gevonden op oppervlak endotheelcellen
(glycocalyx))
Hetzelfde effect met heparine (UFH) of low molecular
weight heparin (LMWH)
Heparine is een indirect werkend geneesmiddel verkleint de kans
op trombose, beroerte en longembolie
o Proteïne C en S breken fV en fVIII af
Zijn vitamine K afhankelijk
Gebrek aan (goede werking van) bij circa de helft van de
patiënten voor trobose voor 40e levnesjaar
APC = geactiveerd proteïne C
o TFPI remt TF en fVIIa
Andere factoren in associatie met tromboseneiging
, o APC resistentie / factor V Leiden (met name indien homozygoot)
Patiënten met APC resistentie zijn minder gevoelig voor APC
Door mutatie in fV (erfelijk)
o Cleavage site voor APC verandert inactivatie van
fV door APC vertraagt fV minder goed
afgebgroken trombose langer actief verhoogde
tromboseneiging
3% van NL bevolking heterozygoot voor de mutatie, maar niet
iedereen daarvan krijgt trombose
o Aanwezigheid van anti-fosfolipidensyndroom auto-antistoffen die een
verhoogd risico geven op trombose
3 soorten:
LAC
Anticardiolipine
Anti-bèta-2-glycoproteïne-1
Syndromen zorgen paradoxaal voor een verhoogde aPTT (normaal
geïnterpreteerd als verhoogde bloedingsneiging, maar in dit geva
niet)
o Verhoging plasmaspiegels van stollingsfactoren
o Verhoogd homocysteïnegehalte
Verworven risicofactoren veneuze trombose
Immobilisatie, trauma, maligniteit, chirurgische ingreep, interne ziekte,
zwangerschap, vliegreis, ontsteking, roken, atherosclerose, hogere leeftijd, mannelijk
geslacht, obesitas
o D dimeer = afbraakproduct van fibrinedraden aanwezigheid duidt op aanwezigheid van stolsels (in
het verleden) (Zie afb)
Negatieve D-dimeer uitslag (<0,5 mg/L) sluit een VTE uit
Kan ook verhoogd zijn door kanker, ouder worden of zwangerschap
o Is dus gevoelig, maar niet heel specifiek
o Interactie risicofactoren: trombose ontstaat vaak door combinatie risicofactoren
2 of meer risicofactoren = vermenigvuldiging van risico
- Overzicht hemostase
o Stadium 1 = vasoconstrictie
Treedt op bij beschadiging bloedvat
Onstaat door lokaal vaatspasme van het vat en tromboxaan A2 (vasoconstrictor uit
trombocyten)
Grotere geschadiging heeft een sterker vaatspasme (snijwond bloeddt meer dan grote
vaatruptuur)
o Stadium 2 = primaire hemostase
Trombocytenadhesie
Bij vaatwanddefect komt subendotheliaal collageen vrij activeert trombocyten
Via de GP-Ib receptor binden de trombocten cicrulerend vWf
vWf bindt aan collageen (in vaatwand) en vormt een brugmolecuul tussen trombocyt
en collageen
Via de GP-Ia receptor kan de trombocyt ook binden aan fibronectine, dat aan
collageen bindt
Trombocytenactivatie
Door de trombocytenactivatie komen uit de alfa- en dense granulae stoffen (o.a. ADP,
collageen, adrenaline en trombine) vrij die voor verdere activatie van trombocyten
zorgen
Trombocytenaggregatie
Trombocytenaggregatie leidt tot vormverandering
Bij vomrmverandering treedt het flip-flop mechanisme in werking, zodat de
GP-Iib/IIIa receptor zich, na omkering van het membraan, aan het
trombocytoppervlak bevindt