TECHNIEKEN
KWANTITATIEVE ONDERZOEKSDESIGNS
KWANTITATIEVE PARADIGMA
Doel:
Algemene regels zoeken (generaliseren)
Vaststelling doortrekken naar een ruimere context
Gedecontextualiseerd (uitspraak buiten groep van onderzoek)
Effecten vaststellen
Voorbeeld: nagaan wat het effect is van groepswerk op de sociale vaardigheden van
leerlingen in het basisonderwijs.
Voorspellen
Ze bouwen modellen om bepaalde uitkomsten te voorspellen.
Voorbeeld: onderzoek dat nagaat welke factoren een invloed hebben op de
slaagkansen in het hoger onderwijs
Voorbeeld van een kwantitatief onderzoek: steekproef maken van een onderzoek dat eigenlijk veel te
complex zou zijn als je een volledige populatie zou moeten onderzoeken.
Deductief
Onderzoekers vertrekken vanuit bestaande theorieën en gaan hieruit hypotheses uithalen
Voorbeeld: er bestaat een theorie dat werknemers die weinig gemotiveerd zijn, ook slechter
presteren, dan gaan onderzoekers deze theorie aftoetsen bij de verzamelde data
Onderzoekstechnieken
(gestandaardiseerde) toetsen
Gesloten vragen
Checklist
Data
Numerieke data; cijfermateriaal van veel respondenten
Voordeel: kan relatief gemakkelijk bij een grote groep van respondenten worden verzameld
Analyse
Statistische analyse
Cijfermateriaal wordt statistisch geanalyseerd om de naar voorgeschoven hypotheses
te bevestigen
2 onderzoeksdesigns
Experiment: gaat na wat het verschil/effect is van een bepaalde interventie
Doel
o Oorzaak van een fenomeen aanduiden
o Zoeken naar regel/verband
, Causaliteit/oorzakelijkheid moeten ze aantonen
o Draait rond het aantonen dat een bepaalde oorzaak leidt tot een effect
o Er wordt nagegaan in een experiment wat er gebeurt na de oorzaak
(deelnemen aan het experiment) en wat er gebeurt indien men niet deelneemt
aan het experiment
Experimentele groep: krijgt behandeling (interventie/treatment)
Controlegroep: geen behandeling (interventie)
o Voorbeeld: bepaalde groepen groepswerk laten doen en andere klassen niet,
dan kan je nagaan hoe het gesteld is met de sociale vaardigheden in beide
klassen.
Mensen zijn constant opzoek naar oorzaak gevolg
relaties
o Onderzoekers zouden proberen te
achterhalen of de turbulentie in een vliegtuig
voorafgaat aan het aangaan van de
gordellichtjes of andersom (zie cartoon)
John Stuart Mill: 19e eeuwse filosoof; een causaal
verband treedt op:
o Wanneer de oorzaak valt voor het
effect/gevolg (X voor Y)
o Wanneer de oorzaak in verband staat met
het effect (X effect op Y)
o Geen andere mogelijke verklaring (A en B mogen niet leiden tot Y)
Hoe gebeurd dit in de praktijk?
o De oorzaak wordt gemanipuleerd en vervolgens gaan ze de uitkomst na.
o Je voorspelt dat verschillen in manipulaties leiden tot verschil in uitkomst.
o Voorbeeld: je bent geïnteresseerd in hoe consequent beoordelers zijn in het
scoren van papers, komen verschillende beoordelaars tot dezlefde punten als
ze dezelfde paper beoordelen; uit de theorie weet je dat training van
beoordelaars hier een positieve invloed op heeft
Beoordelaars in 2 groepen
verdelen: wel training &
geen training = je
manipuleert de
werkelijkheid en zo kan je
nagaan of de hypothese
klopt
Belangrijk is om rekening
te houden met andere factoren die invloed kunnen hebben
(experitise, motivatie, tempo,…)
o Uitvoeren van verschillende experimenten om de
mogelijkheid van andere verklaringen uit te sluiten.
2 types experimenten
o Randomised experiment: willekeurig toewijzen aan groep (treatment of
controle)
Toeval bepaald in welke groep je terecht komt
Is soms niet mogelijk, omwille van ethische redenen
o Voorbeeld: het is niet verantwoord op de ene groep leerlingen
elke week minder les te laten krijgen dan een andere groep
Soms zijn er ook praktische bezwaren
o Quasi-experiment: niet-willekeurig toewijzen aan groep
, Matching (samplingtechniek)
o Voorbeeld: nagaan van effect van samenwerking binnen
bedrijfscontext, dan ga je naar bedrijven waar er vaak wordt
samengewerkt (experimentele groep) en je zoekt
gelijkaardige bedrijven waar er minder wordt samengewerkt
(controlgroepen)
o Belangrijk is om rekening te houden met andere factoren die
invloed hebben; zorg er daarom voor dat de groepen
gematcht zijn en dus gelijkwaardig zijn zodat andere factoren
kunnen uitgesloten worden
Survey
Gericht op het beschrijven/verklaren van opvattingen, gedrag, attitudes,
karakteristieken van een populatie
Een hele populatie bevragen is niet mogelijk dus wordt er een representatieve
steekproef uit de populatie onderzocht
Populatie of sample
Vragenlijst
Verschil met experiment: je kan op basis van een survey geen uitspraak doen over
causaliteit
o Je bevraagt een stuk van de groep en ook enkele factoren die (volgens de
literatuur) invloed zouden hebben hierop
Maar op basis van de resultaten van de
steekproef kan je uitspraken doen over de
opvattingen en aangeven hoe ze
samenhangen met de beïnvloede factoren
maar je kan niet stellen dat er sprake is van
causaliteit
o Want je hebt de factoren niet
gemanipuleerd
o Experiment correlationeel onderzoek
Je kan wel uitspraken doen over de grootte
en richting van relatie/samenhang tussen 2 of meer concepten
Is niet hetzelfde als causaliteit
Voorbeeld: stel dat je 1000 werknemers wil bevragen over motivatie
en mate waarin ze leren op werk, aan de hand van de survey kan je
nagaan hoe sterk de motivatie samengaat met mate waarin ze leren
op het werk. Je kan ook uitspraken doen over richting van verband,
bijvoorbeeld dat meer motivatie samengaat met meer leergedrag
(positief verband). Maar je kan niet stellen dat motivatie de oorzaak is
van het leren (wil je dit wel = experiment waarbij je motivatie van
werknemers manipuleert en vervolgens nagaan wat het effect is op
het leergedrag)
Correlationeel onderzoek: correlaties zijn een statistishe manier om
samenhang tussen concepten uit te drukken
2 vormen
o Cross-sectioneel: 1 tijdsmoment
Verschillende groepen internationale assessments
Voorbeeld: pisa-beoordeling, om de 3 jaar wordt er een nieuwe
representatieve steekproefpopulatie bevraagd
o Het zijn dus niet dezelfde mensen die worden bevraagd
(verschil met longitunaal)
, o Longitudinaal: herhaalde metingen
Trends: veranderingen binnen populatie
Cohorten: tijdkarakteristiek (onder andere leeftijd)
o Groep personen die in dezelfde periode een zelfde
gebeurtenis meemaken
Panel: zelfde respondenten
Doel: zichtkrijgen op bepaalde trends binnen populaties
Om zicht te krijgen op factoren die invloed hebben op je onderzoek of die iets zouden kunnen
verklaren, zou je een kwalitatief vervolgonderzoek moeten doen.
Sterktes kwantitatief onderzoek:
Het levert rekenkundige data op waar je statische analyses op kan doen. Het leidt tot
generaliseerbare vaststellingen, bovendien kan door experimenteel onderzoek ook
causale verbanden vaststellen. Een kwantitatieve dataverzameling is vaak economisch, je
kan snel veel respondenten bevragen over verschillende zaken (in geval van een survey).
Voordelen:
Vlugge dataverzameling
Economisch
Rekenkundige data
Generaliseerbaarheid
Statisch onderzoek
Causale verklaring
Zwaktes kwantitatief onderzoek:
Zelfrapportage: respondenten moeten hun eigen gedrag gaan inschatten of beoordelen; dit
leidt tot sociaal wenselijke antwoorden of een inaccurate inschatting van eigen gedrag
Gebrek aan illustraties: je krijgt geen zicht op achterliggende verklaringen of data waarmee
je vaststellingen kan illustreren
Beperkte vraagstelling
Replicatie: je kan het moeilijk gaan republiceren (om de vastgestelde resultaten te
bevestigen)