Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk
spellen
Hoofdstuk 1 Inleiding en verantwoording
1.1 De context van DTLAS
Technisch lezen is in het primair onderwijs slechts een middel om toegang te krijgen tot informatie.
Maar als het niet goed gaat en de leestechniek blijft zwak, dan wordt technisch lezen het
belangrijkste doel, omdat zwakke technische leesvaardigheid de leerling belemmert in vrijwel alles
wat er op school te leren valt.
1.2 Achterstand of uitval
Referentieniveau: de leerstof waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen op een bepaald
moment moeten beheersen.
Leerstandaarden: de ordening van concrete tussendoelen die de leerlijn vormen, uitkomend op het
geformuleerde referentieniveau.
We reserveren de term referentieniveau voor een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat, en
gebruiken het begrip leerstandaard voor de weg er naartoe. In principe is elke school vrij om vast te
stellen wat men op welk moment met welk deel van de leerlingen bereikt wil hebben. Maar het ligt
voor een doorsnee reguliere basisschool erg voor de hand om voor technisch lezen genormeerde
toetsen uit een leerlingvolgsysteem als uitgangspunt te nemen.
Gangbaar zijn 2 niveau-indelingen:
- A t/m E
Niveau A: goed tot zeer goed, de ± 25% hoogst scorende leerlingen
Niveau B: ruim voldoende tot goed, de ± 25% net boven het gemiddelde
Niveau C: matig tot voldoende, de ± 25% net onder het gemiddelde
Niveau D: zwak tot matig, de ± 15% ruim onder het gemiddelde
Niveau E: zwak tot zeer zwak, de ± 10% laagst scorende leerlingen
- I t/m V
Niveau I: goed tot zeer goed, de ± 20% hoogst scorende leerlingen
Niveau II: goed, de ± 20% net boven het gemiddelde
Niveau III: voldoende, de ± 20% net onder het gemiddelde
Niveau IV: matig, de ± 20% ruim onder het gemiddelde
Niveau V: zwak tot zeer zwak, de ± 20% laagst scorende leerlingen. Binnen niveau V
wordt nog de zwakste 10% onderscheiden, aangeduid met V min
Voor het gebruik van DTLAS zijn 2 grenswaarden van belang. Dat zijn de grenswaarde voor de
zwakste 25% (bij gebruik van de indeling A t/m E) of 20% (bij gebruik van de indeling I t/m V) en de
grenswaarde 10% laagst scorende leerlingen.
Het is gebruikelijk bij leerlingen met een score op D/V-niveau van achterstand te spreken. Deze
leerlingen worden als risicoleerlingen aangeduid:
- Achterstand kan worden uitgedrukt als een relatieve positie ten opzichte van de
leeftijdgenoten: lage D-score
- Achterstand kan worden uitgedrukt in termen van het functioneringsniveau: eind groep 6,
functioneringsniveau M5.
1.3 Functioneringsniveau, DLE, DLV en DLM.
Didactische leeftijd (DL): het aantal maanden dat een leerling systematisch instructie heeft gekregen.
Schooljaar is 10 effectieve didactische maanden.
Didactische leeftijd equivalent (DLE): prestaties van een individuele leerling worden vergeleken met
de gemiddelde ontwikkeling van alle leerlingen. Het is een getal tussen 0-60. Er moet altijd met een
marge worden gerekend.
, DLV: didactische leeftijdequivalent voldoende standaard geeft aan na hoeveel maanden onderwijs
gemiddeld driekwart of 80% van de leerlingen bepaalde leerstof beheerst. Verwijst naar de
ondergrens van wat nog net voldoende is.
DLM: didactische leeftijdequivalent minimum standaard geeft aan na hoeveel maanden onderwijs
gemiddeld 90% van de leerlingen bepaalde leerstof of een bepaald niveau beheerst. Verwijst naar
het minimaal na te streven niveau.
Drie manieren om leerlingen te beoordelen:
- De relatieve positie van leerlingen vaststellen ten opzichte van de leerlijn waar de school
mee werkt met leerlingen voor wie de voldoende standaard geldt
- Leerlijn voor leerlingen voor wie alleen de minimumdoelen haalbaar zijn. In dat geval biedt
het mogelijkheden om vast te stellen dat een leerling zich overeenkomstig zijn
mogelijkheden ontwikkelt, in plaats van steeds weer te moeten vaststellen dat er sprake is
van achterstand.
- Voor individuele leerlingen het functioneringsniveau of DLE vaststellen
1.4 Het 4D-model: Data, Duiden, Doelen, Doen
Het 4D-mdoel onderscheidt vier stappen:
- Data
Onderwerp kiezen
Instrumenten kiezen
Gegevens verzamelen
- Duiden
Risico leerlingen selecteren op basis van instaptoetsen en de verwerking van de
resultaten
- Doelen
Geselecteerde leerlingen diagnosticeren
Gewenst uitstroomniveau vaststellen
Arrangement kiezen
- Doen
Passend ondersteuningsniveau kiezen
Ondersteuningsniveau uitvoeren
Hoofdstuk 2 Het meten van leervorderingen
2.1 Verschillende vergelijkingsmaatstaven
Verschillende manieren individuele prestaties van leerlingen beoordelen:
- Normreferentie: individuele score vergelijken met die van leeftijdgenoten. De ernst van een
achterstand wordt dan bepaald door de mate waarin een leerling afwijkt van het gemiddelde
van zijn leeftijdgenoten.
Nadeel: er blijven altijd 10% uitvallers, omdat de norm wordt bijgesteld als het
(lees)niveau over de hele linie verandert.
- Criteriumreferentie: individuele score vergelijken met een criterium of standaard.
Voordeel: ze worden geformuleerd in termen van de leerstof die beheerst wordt
Nadeel: men weet niet of het bereiken van het criterium op een bepaald moment nu
een goede of juist een zwakke prestatie is.
2.2 Vergelijken met de prestaties van anderen
Met groeps- of leeftijdsnormen wordt de prestatie van een individuele leerling vergeleken met de
prestaties van vergelijkbare anderen. Dit is traditioneel de werkwijze van psychologische tests.
spellen
Hoofdstuk 1 Inleiding en verantwoording
1.1 De context van DTLAS
Technisch lezen is in het primair onderwijs slechts een middel om toegang te krijgen tot informatie.
Maar als het niet goed gaat en de leestechniek blijft zwak, dan wordt technisch lezen het
belangrijkste doel, omdat zwakke technische leesvaardigheid de leerling belemmert in vrijwel alles
wat er op school te leren valt.
1.2 Achterstand of uitval
Referentieniveau: de leerstof waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen op een bepaald
moment moeten beheersen.
Leerstandaarden: de ordening van concrete tussendoelen die de leerlijn vormen, uitkomend op het
geformuleerde referentieniveau.
We reserveren de term referentieniveau voor een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat, en
gebruiken het begrip leerstandaard voor de weg er naartoe. In principe is elke school vrij om vast te
stellen wat men op welk moment met welk deel van de leerlingen bereikt wil hebben. Maar het ligt
voor een doorsnee reguliere basisschool erg voor de hand om voor technisch lezen genormeerde
toetsen uit een leerlingvolgsysteem als uitgangspunt te nemen.
Gangbaar zijn 2 niveau-indelingen:
- A t/m E
Niveau A: goed tot zeer goed, de ± 25% hoogst scorende leerlingen
Niveau B: ruim voldoende tot goed, de ± 25% net boven het gemiddelde
Niveau C: matig tot voldoende, de ± 25% net onder het gemiddelde
Niveau D: zwak tot matig, de ± 15% ruim onder het gemiddelde
Niveau E: zwak tot zeer zwak, de ± 10% laagst scorende leerlingen
- I t/m V
Niveau I: goed tot zeer goed, de ± 20% hoogst scorende leerlingen
Niveau II: goed, de ± 20% net boven het gemiddelde
Niveau III: voldoende, de ± 20% net onder het gemiddelde
Niveau IV: matig, de ± 20% ruim onder het gemiddelde
Niveau V: zwak tot zeer zwak, de ± 20% laagst scorende leerlingen. Binnen niveau V
wordt nog de zwakste 10% onderscheiden, aangeduid met V min
Voor het gebruik van DTLAS zijn 2 grenswaarden van belang. Dat zijn de grenswaarde voor de
zwakste 25% (bij gebruik van de indeling A t/m E) of 20% (bij gebruik van de indeling I t/m V) en de
grenswaarde 10% laagst scorende leerlingen.
Het is gebruikelijk bij leerlingen met een score op D/V-niveau van achterstand te spreken. Deze
leerlingen worden als risicoleerlingen aangeduid:
- Achterstand kan worden uitgedrukt als een relatieve positie ten opzichte van de
leeftijdgenoten: lage D-score
- Achterstand kan worden uitgedrukt in termen van het functioneringsniveau: eind groep 6,
functioneringsniveau M5.
1.3 Functioneringsniveau, DLE, DLV en DLM.
Didactische leeftijd (DL): het aantal maanden dat een leerling systematisch instructie heeft gekregen.
Schooljaar is 10 effectieve didactische maanden.
Didactische leeftijd equivalent (DLE): prestaties van een individuele leerling worden vergeleken met
de gemiddelde ontwikkeling van alle leerlingen. Het is een getal tussen 0-60. Er moet altijd met een
marge worden gerekend.
, DLV: didactische leeftijdequivalent voldoende standaard geeft aan na hoeveel maanden onderwijs
gemiddeld driekwart of 80% van de leerlingen bepaalde leerstof beheerst. Verwijst naar de
ondergrens van wat nog net voldoende is.
DLM: didactische leeftijdequivalent minimum standaard geeft aan na hoeveel maanden onderwijs
gemiddeld 90% van de leerlingen bepaalde leerstof of een bepaald niveau beheerst. Verwijst naar
het minimaal na te streven niveau.
Drie manieren om leerlingen te beoordelen:
- De relatieve positie van leerlingen vaststellen ten opzichte van de leerlijn waar de school
mee werkt met leerlingen voor wie de voldoende standaard geldt
- Leerlijn voor leerlingen voor wie alleen de minimumdoelen haalbaar zijn. In dat geval biedt
het mogelijkheden om vast te stellen dat een leerling zich overeenkomstig zijn
mogelijkheden ontwikkelt, in plaats van steeds weer te moeten vaststellen dat er sprake is
van achterstand.
- Voor individuele leerlingen het functioneringsniveau of DLE vaststellen
1.4 Het 4D-model: Data, Duiden, Doelen, Doen
Het 4D-mdoel onderscheidt vier stappen:
- Data
Onderwerp kiezen
Instrumenten kiezen
Gegevens verzamelen
- Duiden
Risico leerlingen selecteren op basis van instaptoetsen en de verwerking van de
resultaten
- Doelen
Geselecteerde leerlingen diagnosticeren
Gewenst uitstroomniveau vaststellen
Arrangement kiezen
- Doen
Passend ondersteuningsniveau kiezen
Ondersteuningsniveau uitvoeren
Hoofdstuk 2 Het meten van leervorderingen
2.1 Verschillende vergelijkingsmaatstaven
Verschillende manieren individuele prestaties van leerlingen beoordelen:
- Normreferentie: individuele score vergelijken met die van leeftijdgenoten. De ernst van een
achterstand wordt dan bepaald door de mate waarin een leerling afwijkt van het gemiddelde
van zijn leeftijdgenoten.
Nadeel: er blijven altijd 10% uitvallers, omdat de norm wordt bijgesteld als het
(lees)niveau over de hele linie verandert.
- Criteriumreferentie: individuele score vergelijken met een criterium of standaard.
Voordeel: ze worden geformuleerd in termen van de leerstof die beheerst wordt
Nadeel: men weet niet of het bereiken van het criterium op een bepaald moment nu
een goede of juist een zwakke prestatie is.
2.2 Vergelijken met de prestaties van anderen
Met groeps- of leeftijdsnormen wordt de prestatie van een individuele leerling vergeleken met de
prestaties van vergelijkbare anderen. Dit is traditioneel de werkwijze van psychologische tests.