Eerst behoorden dieren tot een soort als er overeenkomsten in uiterlijk waren en als er de
mogelijkheid was om vruchtbare nakomelingen te krijgen.
Elk beschreven soort krijgt een wetenschappelijke naam, die uit twee delen bestaat:
1. De geslachtsnaam (met hoofdletter)
2. Soortaanduiding
Dit is de binominale naamgeving.
Achter de tweedelige naam kan nog een naam van een afgescheiden groep/ondersoort
staan.
Taxonomie plaatst organismen bijeen in steeds grotere groepen.
Domein - rijk - afdeling - klasse - orde - familie - geslacht - soort
- Domein: eukaryoot, archaea, bacteriën
- Rijk: dieren, planten, schimmels, bacteriën
- Afdeling: bijv. gewervelden, geleedpotigen, weekdieren, wormen
- Klasse: bijv. vogels, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren
- Orde: bijv. roofdieren, knaagdieren, primaten
- Familie: bijv. katachtigen, hondachtigen, marterachtigen
- Geslacht: bijv. poema’s, panters, lynxen
- Soort: bijv. hond, leeuw
Behoor je tot hetzelfde geslacht dan is AK en OF ook hetzelfde.
Uitzondering: dezelfde soortnaam betekent niet automatisch dezelfde geslachtsnaam.
Organismen behoren pas tot dezelfde soort als én geslachtsnaam én soortnaam hetzelfde is.
, 6.2 Populaties
Vangst-terugvangst methode: een methode om de hoeveelheid organismen te meten in een
gebied.
De beperkende factor: één factor die de groei van een populatie in een gebied het meest
belemmert.
Draagkracht: de maximale capaciteit van een gebied om voldoende voedsel en schuil- en
nestplaatsen te leveren, waardoor de grootte van de populatie(s) jarenlang constant blijft.
6.3 Soorten in hun omgeving
Abiotische factoren: de niet-levende omgevingsfactoren die een organisme beïnvloeden.
Voorbeelden: temperatuur, lichtintensiteit, waterhoeveelheid en zuurstofgehalte
Elke soort heeft specifieke eisen voor deze abiotische factoren.
Biotische factoren: de levende factoren in een ecosysteem die invloed hebben op een
organisme. Voorbeelden: voedsel, concurrentie, predatie en symbiose.
Voor een soort is het belangrijk dat de biotische factoren in de habitat gunstig zijn.
Tolerantiegrenzen: het bereik waarin een organisme kan overleven. Buiten deze grenzen
sterft het organisme.
Optimum: de ideale waarde van abiotische factoren waarbij een soort het best functioneert.
Habitat: de habitat is de specifieke leefomgeving van een soort. Dit is de plek waar een
organisme de juiste omstandigheden vindt om te overleven en zich voort te planten.
Niche: de omschrijving van hoe een soort de omgeving gebruikt en beïnvloedt
Habitat Niche
Waar een organisme leeft Wat een organisme doet
De fysieke omgeving De rol in het ecosysteem