Een verklaring voor internationale conflicten heeft te maken met relaties rond verhouding,
binding en vorming
Verhouding:
De dominante positie van de VS is afgenomen, waardoor assertieve niet-westerse landen
verzet bieden tegen wat zij als ongelijk ervaren verhoudingen zien. Conflicten ontstaan als
groepen zich ernstig bedreigd voelen in hun toegang tot schaarse middelen. Machtsverschillen
mogen niet te klein zijn (dan ontstaat er geen conflict), maar ook niet te groot (dan is verzet
zinloos).
Binding:
Conflicten ontstaan vaak tussen autocratische en democratische landen. Autocratieën starten
vaker oorlogen om hun interne macht te versterken, bijvoorbeeld door het aanwijzen van een
vijand als zondebok en het onderdrukken van tegenstanders. In zulke staten is er sprake van te
veel bonding (sterke interne samenhang) en te weinig bridging (verbinding met andere
staten), waardoor samenwerking lastig wordt. Er ontbreken bovendien sterke, internationale
politieke instituties die boven de staten staan en conflicten kunnen beslechten. Door het
gebrek aan een ‘global government’ ontstaat een internationale politieke anarchie, waarin
staten vooral hun eigen veiligheid nastreven. Dit leidt tot een veiligheidsdilemma: hoe meer
een staat zich bewapent om zich te beschermen, hoe meer andere staten zich ook bedreigd
voelen en hetzelfde doen, wat uiteindelijk leidt tot een toename van onveiligheid voor
iedereen.
Vorming:
Culturele, religieuze of ideologische tegenstellingen leiden tot vijandbeelden waarin het eigen
volk als goed en de ander als slecht wordt gezien. Door radicalisering verdwijnt elke vorm van
identificatie met de ander. In deze mediacratie speelt framing een grote rol; propaganda en
beïnvloeding van publieke opinie zijn net zo belangrijk als militaire middelen, waarbij
democratieën en dictaturen dit elk op hun eigen manier inzetten.
Intra-statelijke conflicten in de (laat)moderne tijd ontstaan door binnenlandse spanningen en
worden vaak versterkt door internationale invloeden.
Verhouding:
In fragiele of ‘failed’ states heerst er geen machtsevenwicht; de regering verliest haar gezag
doordat ze het geweldsmonopolie en belastingmonopolie kwijt is. Dit leidt tot machtsvacuüms
waarin gewapende groepen of burgers zelf het recht in eigen hand nemen. Geweld wordt dan
het middel om invloed af te dwingen, wat interne verhoudingen extreem instabiel maakt.
, Binding:
Door het wegvallen van overheidsgezag verdwijnen publieke diensten zoals zorg, onderwijs en
veiligheid, waardoor burgers zich steeds minder verbonden voelen met de staat. Er is te veel
bonding binnen gewapende groepen en te weinig bridging tussen verschillende
bevolkingsgroepen of met de overheid. Hierdoor neemt het wij-zij denken toe. Globalisering
maakt zulke conflicten grensoverschrijdend: ze leiden tot migratie, verspreiding van
geweldsideologieën, en buitenlandse inmenging. Dat verandert sommige binnenlandse
conflicten in intra-interstatelijke conflicten.
Vorming:
Binnenlandse conflicten worden ook gevoed door identiteitsverschillen zoals etniciteit, religie
of ideologie. Groepen zien zichzelf als slachtoffer en de ander als vijand, wat kan leiden tot
radicalisering en polarisatie. Deze negatieve externe collectieve identiteiten zorgen voor diepe
verdeeldheid en rechtvaardigen volgens de strijdende partijen het geweld. Ook media en
buitenlandse propaganda kunnen hierbij een radicaliserende rol spelen.
Hoe ontstaan fragiele staten?
Een fragiele staat (fragile state) is een land waarvan de overheid niet (meer) in staat is om de
basisfuncties van een staat goed uit te voeren. Dat betekent dat zo'n staat niet goed kan
besturen, geen veiligheid kan garanderen, en geen publieke diensten zoals onderwijs, zorg en
rechtspraak kan leveren.
Externe factoren
Binding:
Koloniale machten tekenden willekeurige grenzen, waardoor etnische groepen over
verschillende staten verspreid raakten. Deze verdeel-en-heerspolitiek leidde tot langdurige
spanningen, minderheidsproblematiek en afscheidingsverlangens in postkoloniale
multi-etnische staten. Door globalisering kunnen strijdende groepen gemakkelijker steun
verkrijgen uit het buitenland, wat conflicten vergroot.
Verhouding:
Na dekolonisatie kwamen veel straatarme landen onder druk te staan: ze moesten snel
zelfstandig functioneren zonder stabiele instellingen. Tijdens de Koude Oorlog kregen ze steun
van grootmachten die interne conflicten onderdrukten. Na 1989 verloren ze deze steun,
terwijl ze economisch moesten concurreren op de wereldmarkt met zwakke, op monoculturen
gebaseerde economieën. Tegenslagen als natuurrampen en prijsdalingen konden daardoor
nauwelijks opgevangen worden. Tegelijk verspreiden regionale conflicten, wapens en
vluchtelingen zich snel over grenzen heen, en internationale spelers misbruiken de zwakke
positie van deze staten voor hun eigen belangen.