Aisja A
1038008
VSWCJ
SWOVEK02JV
23 mei 2024
Cijfer 7
, Beschrijving betekenisvolle praktijksituatie:
Tijdens mijn stage bij de Raad voor de Kinderbescherming liep ik met een collega mee in een GZBM
onderzoek. De William Schrikker Stichting jbjr had een verzoek bij de rechtbank ingediend om het
gezag van een jonge alleenstaande moeder met LVB te beëindigen. Vanwege grote zorgen in haar
thuissituatie is haar bijna 5-jarige zoontje twee keer uit huis geplaatst en woont nu sinds een klein
jaartje in een perspectief biedend pleeggezin. Het jongetje zal dus niet meer terug kunnen wonen bij
moeder.. Moeder heeft nog wel het gezag en oefent deze op afstand uit. Zo bleek uit het onderzoek
dat moeder overal aan meewerkt. Over alles wat in het belang van haar kind is, zoals medicijnen of
overplaatsing naar een basisschool, zorg etc. geeft moeder toestemming en tekent voor alles. Tijdens
het gesprek met moeder vertelde zij aan ons dat zij weinig contact en vertrouwen met de
jeugdbeschermer ervaart.
Het contact met de JB’er is sporadisch en ontvangt niet tot weinig informatie over hoe het met haar
kind gaat en welke afspraken er gemaakt worden. Ook over wat haar rol als moeder op afstand is,
wordt zij onvoldoende begeleid. Volgens moeder verloopt het contact met de JB’er op een
dwingende manier. De JB’er zou zelfs gezegd hebben er alles aan te doen om haar kind weg te halen.
De manier waarop de JB’er met moeder omgaat, of juist niet omgaat maakt haar bang dat zij het
contact met haar kind volledig kwijt zal raken. Volgens pleegouders en hulpverlening is moeder heel
betrokken, houdt zichtbaar van haar kind en doet haar best om bij haar kind sociaal en emotioneel
aan te kunnen sluiten. De JB’er daarentegen ervaart weinig klik met moeder en leek haar eerder als
een belemmerende factor te zien. Om iets m.b.t. haar kind te kunnen bereiken, moet de
jeugdbeschermer eerst bij moeder zijn voor toestemming e.d. Vanwege moeilijke termen en allerlei
processen begrijpt moeder niet altijd wat er van haar verwacht wordt. Daar is haar LVB de oorzaak
van. Maar is het dan rechtvaardig om vanwege haar beperking het gezag te laten beëindigen?
Ik vind van niet. Op basis van de verantwoordelijkheden die Dartel & de Witte beschrijven
onderbouw ik waarom: Ik voelde mij persoonlijk verantwoordelijk om gedurende dit onderzoek voor
moeder op te komen. Ik zie een machteloze moeder die afhankelijk is van een professional waar zij
geen relatie mee heeft die ingrijpende beslissingen maakt over haar en haar kind. Ik vind het niet
rechtvaardig dat enkel haar verstandelijke beperking wordt gezien als een reden om haar gezag weg
te halen. Door het handelen van de jeugdbeschermer kreeg ik het gevoel dat het puur vanuit
gemakzucht is, zo kan de jeugdbeschermer moeder omzeilen en met het kind doen wat ze wil.
Moeder is dan niet meer nodig. Dit raakt mij. Mijn beroepsmatige verantwoordelijk vult mijn
persoonlijke verantwoordelijkheid aan, doordat ik als raadsonderzoeker werk vanuit de beroepscode
en het juridisch kader. Het naleven van de mens-en kinderrechten hoort bij mijn beroep. Het is mijn
taak om voor de belangen van moeder- en kind op te komen. Als Professionals ben ik betrokken bij de
ontwikkelingen van mensen in relatie tot hun sociale omgeving en stimuleer ik hun recht om te
participeren. Mijn functionele verantwoordelijkheid maakt het mogelijk om onafhankelijk tot een
afweging te komen waarbij ik mijn persoonlijke- en beroepsmatige verantwoordelijkheden een
belangrijke rol in spelen. Als raadsonderzoeker, onderzoek ik op objectieve en kritische wijze welke
zorgen en krachten ik bij moeder zie en in hoeverre zij haar gezag op een adequate manier uitvoert,
aansluit bij haar kind en er een goede band tussen hen zichtbaar is. Op basis van mijn zorgvuldige
afweging is het aan mij om de rechter mijn advies te geven, vind ik dat het gezag beëindigd of
behouden moet worden?