pyschotherapie? – Van Deth (2014)
Psychotherapie is de behandeling van psychische problemen of stoornissen met behulp van
psychologische methoden door daartoe opgeleide deskundigen. De cliënt heeft hierin een actieve
rol.
Een gesprek is therapeutisch als een deskundige het doelgericht voert om psychische problemen aan
te pakken. Vrienden of familie kunnen dat niet; een therapeutische relatie is professioneel en
functioneel en gebaseerd op expertise.
Alle vormen van psychotherapie delen vier kernfactoren, de vier R’s:
1. Relatie: een vertrouwensvolle, emotioneel betrokken band waarin de cliënt openstaat voor
verandering
2. Raamwerk (context): een duidelijke, veilige setting die het therapeutische proces
ondersteunt
3. Rationale (verklaring): een geloofwaardige verklaring voor de klachten die hoop biedt en
aansluit bij het wereldbeeld van de cliënt
4. Ritueel (procedure): een methode of techniek die actief wordt toegepast en verwachting van
verbetering oproept
Psychotherapie wordt ingedeeld op basis van het cliëntsysteem (individu, groep, partner of gezin),
werkwijze (psychodynamisch, cliëntgericht, gedragstherapeutisch, cognitief en systeemtheoretisch),
of specifieke methode of techniek (rollenspel/psychodrama; beweging en dans/bewegings-of
psychomotorische therapie; creatieve expressie/creatieve therapie; hypnose/hypnotherapie).
Combinaties leiden tot vormen als cognitieve groepstherapie.
Nieuwe therapievormen ontstaan vaak volgens een vast patroon: Een charismatische leider
doorbreekt bestaande opvattingen met een 'nieuwe' methode die opmerkelijk effectief lijkt bij een
tijdgebonden 'ziekte'. Dit trekt veel aanhangers aan, zeker wanneer de methode wordt bekritiseerd.
De school groeit snel, maar met de populariteit komt ook interne verdeeldheid, waarna de invloed
afneemt tot een volgende leider opstaat.
Psychiaters uit de rationele pool gebruiken het medische model met biologische behandelingen,
vooral geschikt voor psychose maar minder voor levensproblemen. Anderen verwerpen het
medische model en zien alleen psychosociale problemen, geen stoornissen of ziekten.
De drie stappen binnen het medische model in de psychotherapie zijn:
Probleemverkenning: een positief gespreksklimaat creëren en de klacht of hulpvraag
verhelderen om een voorlopig hulpverleningsplan op te stellen.
Probleemontleding: de informatie systematisch uitwerken en verschillende verklaringen
voor het probleem onderzoeken vanuit een biopsychosociaal perspectief (biologische
factoren, ontwikkelingsgeschiedenis, sociale netwerk etc.)
Probleemoplossing: op basis van de verklaring een behandeling of interventie kiezen om de
klachten te verbeteren, te genezen of terugval te voorkomen (preventie).
DSM:
, Diagnostiek: De DSM volgt het medische model en focust op stoornissen. Kritiek is dat het te
weinig oog heeft voor persoonlijke mogelijkheden en interactie met de omgeving. Daarnaast
voorspelt een DSM-diagnose soms een behandeling, maar in psychotherapie werkt dat niet
altijd zo. Soms helpt dezelfde therapie bij verschillende problemen, of omgekeerd.
Specialisering: De specialisering in de psychiatrie leidt tot diagnosegebonden
behandelsettings en therapieën. Dit gebeurt via twee modellen: het sanatoriummodel
(doelgroepgericht) en het laboratoriummodel (therapiemodelgericht). Het medische model
koppelt therapie aan diagnose en wordt gekozen in NL, maar onderzoek toont meer steun
voor afstemming van therapeut op cliënt dan op stoornis.
Maatschappij: Een probleem telt alleen als het een DSM-diagnose heeft, dan pas wordt het
vergoed. Dit zorgt ervoor dat diagnosen losstaan van de persoon en soms gemanipuleerd
worden om een vergoeding te krijgen.
Behandelingen kunnen verschillen op de volgende aspecten:
Therapeutisch doel: focus op wat men wil veranderen, onderscheid tussen klachtgericht en
persoonsgericht.
Therapeutische werkwijze:
o Veranderingsprocessen:
Ervaren uitlokken of accentueren van emoties.
Begrijpen verwerven van inzicht.
Oefenen verwerven van nieuw gedrag.
Een therapievorm wordt gekarakteriseerd door hoe sterk (hoog,
middelmatig, laag) elk veranderingsmechanisme wordt toegepast.
o Stijl: meegaand (cliënt bepaalt inhoud van de sessie, therapeut geeft geen
oplossingen maar helpt de cliënt die zelf te vinden) vs. sturend (verhouding van
meester en leerling, therapeut reikt oplossingen aan).
Therapeutische context: factoren die verandering bevorderen
o Therapeut-patiëntrelatie: functioneel of affectief.
o Contract met behandelorganisatie: afspraken over setting, intensiteit en duur,
vergoeding, contact van therapeut met sociaal netwerk van de cliënt, specifieke
voorwaarden.
Indicatiestelling bepaalt of psychotherapie geschikt is en welke methode past. Psychotherapie wordt
gezien als een sociale interactie waarbij verandering op cognitief, emotioneel en gedragsniveau
mogelijk is. De cognitieve-dissonantietheorie helpt dit te verklaren: verandering treedt op als er
verschil is tussen opvattingen van cliënt en therapeut, mits de therapeut geloofwaardig is en de cliënt
betrokken. Is het verschil te groot, dan volgt geen of tegengestelde verandering.
In de beginfase is overeenstemming belangrijk voor vertrouwen, waarbij bijzondere aandacht wordt
besteed aan het cliëntperspectief. Tijdens de therapie werkt juist het verschil in referentiekader als
motor voor verandering.
Therapietrouw is niet enkel een probleem van cliënten of hun eigenschappen. Het hangt sterk samen
met de kwaliteit van de therapeut-cliëntrelatie. Motivatieproblemen wijzen vaak op gebrekkige
afstemming, onduidelijke rollen of doelstellingen. Effectieve therapie vereist inzet van de therapeut,
die hoop en realistische verwachtingen schept, aansluit bij de leefwereld van de cliënt en
duidelijkheid geeft over werkwijze en doelen.
, Psychodynamische therapie benadrukt overdracht (cliënt reageert op therapeut als op een
ouderfiguur) en tegenoverdracht (therapeut reageert emotioneel op cliënt). Deze begrippen worden
nu breder gebruikt voor het geheel van emotionele reacties tussen cliënt en therapeut.
Er zijn drie hoofdvormen van weerstand in therapie:
1. Individuele weerstand
o Verdringingsweerstand: angst verhindert het toelaten van onaanvaardbare
gevoelens.
o Superego-weerstand: schuldgevoel of strafbehoefte verhindert verbetering.
o Secundaire winst: symptomen geven voordelen die men niet wil opgeven.
2. Relationele weerstand (gezin/partner)
o Gezamenlijke weerstand: verandering bedreigt het relationele evenwicht.
o Overdrachtsweerstand: symptomen houden de relatie stabiel, vooral in
partnerrelaties.
3. Weerstand in de therapeutische relatie
o Technische fouten van de therapeut: onduidelijke of te moeilijke opdrachten.
o Overdrachtsweerstand: cliënt ervaart therapeut als ouderfiguur.
o Tegenoverdrachtsweerstand: therapeut projecteert eigen problemen op de cliënt.
Weerstand is geen onwil, maar vaak angst voor verandering. De therapeut moet deze weerstand
erkennen en in open communicatie met de cliënt analyseren.
Indicatiestelling draait om de vragen of ggz-behandeling nodig is en welke behandeling het best past.
Tijdens de intake beoordeelt de hulpverlener dit samen met de cliënt. De therapiekeuze gebeurt
steeds meer vraaggericht en vereist afstemming over het veranderingsdoel, de verklaring van het
probleem en de oplossingsstrategie.
Een behandelovereenkomst is een voorlopig plan dat in overleg tussen cliënt en therapeut tot stand
komt. De overeenkomst is gebaseerd op wederzijdse afstemming, transparantie en informed
consent. De rechten en plichten van de cliënt zijn vastgelegd in de Wet Geneeskundige
Behandelingsovereenkomst (wgbo).
H4 Al doende leren: gedragstherapie – Van
Deth (2014)
Stromingen:
Behaviorisme (Watson): Alleen observeerbaar gedrag telt; de mens is een product van
leerervaringen in de omgeving.
Neobehaviorisme (o.a. Hull, Tolman): Interne processen mogen worden meegenomen, mits
objectief meetbaar.
Theorieën: