Samenvatting voor het vak From Theory to Intervention dat wordt gegeven in
blok 1 van de SHOP master. De samenvatting is gebaseerd op het boek
Applying Social Psychology: From Problems to Solutions van Buunk en Van
Vugt (2013). De samenvatting bevat het gehele boek: hoofdstuk 1 t/m 5.
Belangrijke begrippen zijn gemarkeerd en waar nodig zijn plaatjes toegevoegd
ter ondersteuning. De samenvatting is geheel in het Nederlands.
, Hoofdstuk 1 – Het toepassen van sociale psychologie
Stap 1 – probleem: het formuleren van de probleemdefinitie
De eerste stap bij het ontwikkelen van een interventie is het formuleren van een
probleemdefinitie. Dit is de P-fase van het PATH-model.
Stap 2 – analyse: het vinden van verklaringen voor het probleem
Wanneer men onderzoek doet naar donaties zijn altruïsme en sociale invloed
belangrijke aspecten om te analyseren. Het is in het begin belangrijk om brede
vragen te ontwikkelen.
Uit de literatuur blijkt dat er drie vormen van helpen zijn: 1) noodinterventie
(iemand helpen die beroofd is) 2) organisationeel helpen (werk aannemen, omdat
de manager dat van je vraagt) en 3) delen en resources doneren.
Het Schwartz model past het beste bij doneren voor HIV/AIDS. Het model bevat
de volgende stappen: bewustzijn (men moet zich ervan bewust zijn dat een ander
hulp nodig heeft) → kans om te helpen (aangeven concrete acties die men kan
ondernemen) → vermogen om te helpen (aangeven dat ook kleine donaties
helpen) → persoonlijke normen (de morele verplichting benadrukken om anderen
in nood te helpen) → verantwoordelijkheid.
Belief in a just world is de natuurlijke neiging van mensen om aan te nemen dat
ieder individu krijgt wat hij/zij verdient.
Alle factoren die in de analyse naar voren komen worden samengevat in een
procesmodel, dat er als volgt uit kan zien:
Stap 3 – toetsen: het ontwikkelen en toetsen van een procesmodel
In het geval van HIV/AIDS worden slachtoffers vaak negatief gestereotypeerd,
hierbij worden stereotypen gebruikt als basis voor het beoordelen van anderen.
Soms zijn de relaties tussen variabelen in een procesmodel niet eenduidig.
Verder onderzoek kan dan helpen.
Stap 4 – Help: richting een interventieprogramma
Alle factoren worden bekeken en er wordt besloten welke factoren het best te
beïnvloeden zijn met een interventie.
, Het PATH model: van probleem naar interventie
Er zijn verschillende obstakels die psychologen tegen kunnen komen wanneer ze
het PATH model gebruiken: het kost tijd om een probleem te formuleren, overleg
is nodig om te beslissen wat de belangrijkste elementen zijn waar de interventie
zich op moet richten en interventies zijn niet altijd succesvol, ook niet als ze
gebaseerd zijn op de literatuur.
Stap 1 – probleem – van een probleem naar een probleemdefinitie – het
identificeren en definiëren van een probleem.
Stap 2 – analyse – van een probleemdefinitie naar een analyse en verklaring –
het formuleren van concepten en het ontwikkelen van verklaringen gebaseerd op
theorieën.
Stap 3 – test – van verklaringen naar een procesmodel – het ontwikkelen en
testen van een procesmodel.
Stap 4: van een procesmodel naar een interventie – het ontwikkelen en evalueren
van een interventie.
Stap 1 – van probleem naar probleemdefinitie
Het is belangrijk dat men precies beschrijft wat het probleem is. Het probleem
moet concreet zijn en er moet een reden zijn waarom het een probleem is.
Daarnaast moet duidelijk zijn voor wie het een probleem is. De oorzaken moeten
gespecificeerd worden. Ook wordt er een targetgroep bepaald. De kernaspecten
van het probleem zijn belangrijk, evenals het gevoel dat het probleem
sociaalpsychologische aspecten (gedrag, attitudes, cognities en affectieve /
emotionele responsen) heeft en ook op te lossen is.
Stap 2 – van probleemdefinitie naar analyse en verklaring
Men moet beslissen wat de uitkomstvariabele wordt, dit is de variabele die men
gaat aanpassen. Nadat de variabele gedefinieerd is zoekt men in de divergente
fase naar verklaringen d.m.v. het toepassen van relevante theorieën of het
gebruik van de techniek ‘vrije associatie’.
Om de validiteit van theorieën te bepalen is het belangrijk om te kijken in
hoeverre experimenten de echte wereld representeren. Dit is de externe validiteit,
ofwel de mate waarin onderzoek gegeneraliseerd kan worden. Als experimenten
niet goed generaliseerbaar zijn, is de externe validiteit laag.
Stap 3 – van verklaringen naar een procesmodel
Procesmodellen specificeren mogelijke relaties tussen variabelen, maar zijn niet
uitputtend. Elke variabele zou niet meer dan 2 of 3 andere variabelen moeten
beïnvloeden.
Stap 4 – van procesmodel naar interventie
Trekken en waarden kunnen moeilijk of niet beïnvloed worden en dus worden ze
buiten het procesmodel gehouden.
Problemen met het toepassen van theorieën
1) oversimplificatie: experimenten zijn een simplificatie van de werkelijkheid,
omdat er maar een aantal variabelen bekeken worden. Een manier om
accuratere vergelijkingen te maken tussen enorme hoeveelheden factoren is door
te kijken naar effectgroottes. Dit zijn statistische metingen van de magnitude van