3.1.1 Ontluikende geletterdheid
- De leerling maakt kennis met geschreven taal in de vorm van prentenboeken, boeken,
voorleesverhalen, beeldverhalen, logo’s, verkeerstekens, letters en woorden.
- Periode 0-4 jaar.
- Kinderen leren de basisprincipes van het mondelinge taalgebruik. Vormt de grondslag van de
schriftelijke taalvaardigheid lezen en schrijven.
3.1.2 Functioneel lezen en schrijven
- Authentieke lees en schrijfsituaties creëren, waarbij de leerling zelf de noodzaak van lezen en
schrijven ontdekt.
- De leraar gaat uit van de vragen van de kinderen en plaatst lees- en schrijftaken in een
betekenisvolle context.
- Activiteiten waarin de leerling de noodzaak van lezen en schrijven ontdekt.
3.1.3 Boekoriëntatie en verhaalbegrip
- Authentieke voorleessituaties creëren, waarbij de leerling zich oriënteert op het fenomeen
boek en op de structuur van verhalen.
- Aspecten van geletterdheid die zich ontwikkelen binnen voorleessituaties
- Boekoriëntatie gedrag, omgang met boeken, wat je met boeken kunt doen, wat je eraan
kunt zien en hoe je ze leest.
- Doelen bij boekoriëntatie:
o Leerlingen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen
o Leerlingen weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van
boven naar beneden en regels van links naar rechts.
- Verhaalbegrip verhaal is opgebouwd uit een situatieschets, een aaneenschakeling van
gebeurtenissen en een ontknoping.
- Doelen bij verhaalbegrip:
o Leerlingen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat conclusies te
trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze
voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal.
o Leerlingen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en
een episode.
Situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en tijd
van handeling.
Episode doet zich een bepaald probleem voor dat vervolgens wordt
opgelost.
3.1.4 Functies van geschreven taal
- Authentieke situaties creëren waarbij de leerling ontdekt dat je met geschreven taal kunt
communiceren en dat er een relatie is tussen geschreven en gesproken taal.
- Doelen:
o Leerlingen weten dat geschreven taalproducten zoals, briefjes, brieven, boeken en
tijdschriften een communicatief doel hebben.
o Leerlingen weten dat symbolen zoals logo’s en pictogrammen verwijzen naar
taalhandelingen
- Relatie ontdekken tussen de taal die je ziet en de taal die je hoort (lezen)
- Taal die je spreekt kun je zichtbaar maken (schrijven
o Leerkrachten dragen bij aan deze ontdekkingen.
- Doelen:
o Leerlingen weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd, op papier en
met (audio)visuele middelen.
, o Leerlingen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken.
3.1.5 Taalbewustzijn en alfabetisch principe
- Authentieke situaties creëren, waarbij de leerling taal tot object van denken maakt en
hierdoor de correspondentie tussen fonemen en grafemen leren inzien.
- Doelen bij taalbewustzijn:
o Leerlingen kunnen woorden in zinnen onderscheiden
o Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden
o Leerlingen kunnen woorden in klankgroepen verdelen, zoals bij kin-der-wa-gen
- Als leerlingen bewust zijn van vormaspecten van taal kunnen zij zich ook het alfabetisch
principe eigen maken.
- Alfabetisch principe overeenstemming tussen de klanken van een woord en de weergave
in lettertekens. De lettertekens (grafemen) van ons schrift verwijzen naar de klanken
(fonemen)
- Doelen bij alfabetisch principe:
o Leerlingen ontdekken dat woorden opgebouwd zijn uit klanken en dat letters met die
klanken corresponderen en leggen de foneem-grafeemkoppeling
o Leerlingen kunnen door de foneem-grafeemkoppeling woorden die ze nog niet
eerder hebben gezien, lezen en schrijven.
3.1.6 Auditieve vaardigheden
- Authentieke situaties creëren op het gebied van auditieve deelvaardigheden die de leerling
in staat stellen met zijn gehoor klanken te onderscheiden
- Fonologisch bewustzijn:
o Kunnen omgaan met klanken
o Auditieve objectivatie objectiveren van gesproken woorden
Paddenstoel is langer dan boom
- Fonemisch bewustzijn:
o Het besef dat woorden uit fonemen zijn opgebouwd.
Fonemen de klanken die met grafemen corresponderen.
o Auditieve analyse opdelen van korte woorden in losse klanken
o Auditieve synthese samenvoegen van klanken tot een woord
Temporeel ordenen speelt een rol.
Leerling kan klanken of woorden in een bepaalde volgorde
onthouden
3.1.7 Visuele vaardigheden
- Authentieke situaties creëren op het gebied van visuele deelvaardigheden die de leerling in
staat stellen visueel aangeboden informatie te herkennen.
- Visuele vaardigheden:
o Visuele discriminatie het zien van verschillen en overeenkomsten tussen
afbeeldingen, grafemen of woorden.
o Visuele analyse afzonderlijke grafemen in een woord herkennen
o Visuele synthese het samenvoegen van grafemen. Het hardop verklanken van
letters is een hulpmiddel
o Spatieel ordenen de ordening van de letters van links naar rechts.
o Letterpositie bepalen aangeven op welke plaats een grafeem in het woord te
vinden is.
- De leerling maakt kennis met geschreven taal in de vorm van prentenboeken, boeken,
voorleesverhalen, beeldverhalen, logo’s, verkeerstekens, letters en woorden.
- Periode 0-4 jaar.
- Kinderen leren de basisprincipes van het mondelinge taalgebruik. Vormt de grondslag van de
schriftelijke taalvaardigheid lezen en schrijven.
3.1.2 Functioneel lezen en schrijven
- Authentieke lees en schrijfsituaties creëren, waarbij de leerling zelf de noodzaak van lezen en
schrijven ontdekt.
- De leraar gaat uit van de vragen van de kinderen en plaatst lees- en schrijftaken in een
betekenisvolle context.
- Activiteiten waarin de leerling de noodzaak van lezen en schrijven ontdekt.
3.1.3 Boekoriëntatie en verhaalbegrip
- Authentieke voorleessituaties creëren, waarbij de leerling zich oriënteert op het fenomeen
boek en op de structuur van verhalen.
- Aspecten van geletterdheid die zich ontwikkelen binnen voorleessituaties
- Boekoriëntatie gedrag, omgang met boeken, wat je met boeken kunt doen, wat je eraan
kunt zien en hoe je ze leest.
- Doelen bij boekoriëntatie:
o Leerlingen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen
o Leerlingen weten dat boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van
boven naar beneden en regels van links naar rechts.
- Verhaalbegrip verhaal is opgebouwd uit een situatieschets, een aaneenschakeling van
gebeurtenissen en een ontknoping.
- Doelen bij verhaalbegrip:
o Leerlingen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat conclusies te
trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze
voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal.
o Leerlingen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en
een episode.
Situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en tijd
van handeling.
Episode doet zich een bepaald probleem voor dat vervolgens wordt
opgelost.
3.1.4 Functies van geschreven taal
- Authentieke situaties creëren waarbij de leerling ontdekt dat je met geschreven taal kunt
communiceren en dat er een relatie is tussen geschreven en gesproken taal.
- Doelen:
o Leerlingen weten dat geschreven taalproducten zoals, briefjes, brieven, boeken en
tijdschriften een communicatief doel hebben.
o Leerlingen weten dat symbolen zoals logo’s en pictogrammen verwijzen naar
taalhandelingen
- Relatie ontdekken tussen de taal die je ziet en de taal die je hoort (lezen)
- Taal die je spreekt kun je zichtbaar maken (schrijven
o Leerkrachten dragen bij aan deze ontdekkingen.
- Doelen:
o Leerlingen weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd, op papier en
met (audio)visuele middelen.
, o Leerlingen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken.
3.1.5 Taalbewustzijn en alfabetisch principe
- Authentieke situaties creëren, waarbij de leerling taal tot object van denken maakt en
hierdoor de correspondentie tussen fonemen en grafemen leren inzien.
- Doelen bij taalbewustzijn:
o Leerlingen kunnen woorden in zinnen onderscheiden
o Leerlingen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en betekenis van woorden
o Leerlingen kunnen woorden in klankgroepen verdelen, zoals bij kin-der-wa-gen
- Als leerlingen bewust zijn van vormaspecten van taal kunnen zij zich ook het alfabetisch
principe eigen maken.
- Alfabetisch principe overeenstemming tussen de klanken van een woord en de weergave
in lettertekens. De lettertekens (grafemen) van ons schrift verwijzen naar de klanken
(fonemen)
- Doelen bij alfabetisch principe:
o Leerlingen ontdekken dat woorden opgebouwd zijn uit klanken en dat letters met die
klanken corresponderen en leggen de foneem-grafeemkoppeling
o Leerlingen kunnen door de foneem-grafeemkoppeling woorden die ze nog niet
eerder hebben gezien, lezen en schrijven.
3.1.6 Auditieve vaardigheden
- Authentieke situaties creëren op het gebied van auditieve deelvaardigheden die de leerling
in staat stellen met zijn gehoor klanken te onderscheiden
- Fonologisch bewustzijn:
o Kunnen omgaan met klanken
o Auditieve objectivatie objectiveren van gesproken woorden
Paddenstoel is langer dan boom
- Fonemisch bewustzijn:
o Het besef dat woorden uit fonemen zijn opgebouwd.
Fonemen de klanken die met grafemen corresponderen.
o Auditieve analyse opdelen van korte woorden in losse klanken
o Auditieve synthese samenvoegen van klanken tot een woord
Temporeel ordenen speelt een rol.
Leerling kan klanken of woorden in een bepaalde volgorde
onthouden
3.1.7 Visuele vaardigheden
- Authentieke situaties creëren op het gebied van visuele deelvaardigheden die de leerling in
staat stellen visueel aangeboden informatie te herkennen.
- Visuele vaardigheden:
o Visuele discriminatie het zien van verschillen en overeenkomsten tussen
afbeeldingen, grafemen of woorden.
o Visuele analyse afzonderlijke grafemen in een woord herkennen
o Visuele synthese het samenvoegen van grafemen. Het hardop verklanken van
letters is een hulpmiddel
o Spatieel ordenen de ordening van de letters van links naar rechts.
o Letterpositie bepalen aangeven op welke plaats een grafeem in het woord te
vinden is.