Inhoud 1
Landschap in delen 2
Hoofdstuk 1 - Het landschap als systeem: inleiding 2
Hoofdstuk 2 – Klimaat en Atmosfeer 4
Hoofdstuk 3 – Geologie, geomorfologie en reliëf in Nederland 8
Hoofdstuk 4: Water 11
Hoofdstuk 5: Bodem 16
Hoofdstuk 8: Het Zandlandschap 21
H9 Rivierlandschap 22
Hoofdstuk 10: Veenlandschap 25
10.2 Het Noordelijk veengebied 28
Stikstofdossier 30
Stikstof 31
Natuur- en Biodiversiteit 33
Checklist natuur in de stad: 35
Omgevingsplan en biodiversiteit in stedelijk gebied 36
Duursche Waarden 37
Sallandse Heuvelrug 38
Op Waterbasis – De ruimtelijke grenzen van Nederland 41
, Landschap in delen
Hoofdstuk 1 - Het landschap als systeem: inleiding
Een landschap is meer dan alleen een mooi uitzicht. In de fysische geogra e wordt het landschap
benaderd als een integraal systeem van onderling samenhangende natuur- en menselijke
factoren. Dit betekent dat alle elementen – van bodem en klimaat tot mens en vegetatie –
voortdurend op elkaar inwerken. Als één factor verandert, beïnvloedt dat automatisch andere
onderdelen van het landschap. Denk bijvoorbeeld aan ontbossing (menselijke activiteit) die het
microklimaat verandert, of aan reliëf dat bepaalt hoe neerslag zich over een gebied verdeelt.
Centrale elementen van de landschapsde nitie
De de nitie die in dit boek centraal staat, omschrijft een landschap als een deel van het
aardoppervlak dat functioneert als een geïntegreerd geheel, waarin statische en dynamische
evenwichten optreden tussen de componenten die het landschap vormen. Het landschap is dus
het resultaat van een ontwikkelingsgang, een zogenaamde genetische successiereeks, en
krijgt zijn uiterlijke verschijning in het landschapsbeeld.
Een landschap wordt gekenmerkt door vijf centrale elementen:
- Fysiognomie: het uiterlijk, wat je ziet
- Structuur: de opbouw in lagen en patronen
- Dynamiek: veranderingen en processen binnen het landschap
- Genetische successie: ontwikkeling door de tijd heen
- Interne samenhang: onderlinge beïnvloeding van de factoren
De componenten van het landschap: de vijf 'sferen'
Onder aan pagina 3 worden vier klassieke fysisch-geogra sche sferen genoemd, die samen een
landschap vormen. Een vijfde, de menselijke factor, is onmisbaar in moderne
landschapsbenaderingen:
1. Lithosfeer – gesteente en reliëf
2. Atmosfeer – klimaat en lucht
3. Hydrosfeer – bodem en water
4. Biosfeer – vegetatie en dierenwereld
5. Antroposfeer (menselijke activiteit) – invloed van de mens, bijvoorbeeld via landbouw of
verstedelijking
Deze vijf egofactoren staan in voortdurende interrelatie met elkaar. Zo beïnvloedt het klimaat de
vegetatie, maar beïnvloedt vegetatie ook het klimaat via bijvoorbeeld CO₂-opname.
Bodemsoorten zijn bepalend voor landbouwmogelijkheden, en menselijke activiteiten kunnen de
hydrologie van een gebied drastisch veranderen.
Voorbeeld van systeemdenken in een landschap
Een landschap kan bijvoorbeeld bestaan uit zandgronden met een arme bodem, waar vooral
heidevegetatie voorkomt. Door intensieve landbouw wordt kunstmest toegevoegd, wat de
bodemvruchtbaarheid verhoogt en spontane vegetatie verandert. De afwezigheid van reliëf zorgt
voor slechte afwatering, waardoor het water wordt weggepompt. Door deze ingrepen verandert
het microklimaat (bijv. hogere verdamping), wat weer gevolgen heeft voor ora en fauna.
fi fi fi flfi
,Typen landschappen naar menselijke invloed
Op basis van de mate van menselijke invloed onderscheiden we vier typen landschappen:
1. Natuurlijk landschap – volledig gevormd door natuurkrachten (bijv. de Waddenzee)
2. Bijna natuurlijk landschap – ora grotendeels spontaan, maar beïnvloed door mensen (bijv.
uiterwaarden met grazers)
3. Half-natuurlijk landschap – ora groeit spontaan, maar vegetatiebeeld is door mensen
bepaald (bijv. heide op de Sallandse Heuvelrug)
4. Cultuurlandschap – volledig door de mens gevormd (bijv. maisakker of polders)
Voorbeelden in Nederland:
- De Waddenzee – natuurlijk landschap: getijdewerking, weinig menselijke ingrepen
- Maisakker – cultuurlandschap: volledig ingericht voor landbouw
- Sallandse heidevelden – half-natuurlijk: spontane vegetatie, maar beheerd (bijv. begraasd)
- Monocultuurbos – bijna natuurlijk: bomen groeien spontaan, maar aanplant is uniform
- Uiterwaarden met Gallowayrunderen – bijna natuurlijk: natuurlijke processen, minimale
menselijke ingreep
Indeling van landschappen: ecologisch en regionaal
Landschappen kunnen op twee manieren worden geanalyseerd:
- Van onderaf (ecotoopbenadering): kleinste functionerende landschapseenheid waarin de
factoren samenwerken
- Van bovenaf (regionale benadering): start bij het zichtbare terrein (zoals een rivierdelta) en
zoomt in
Belangrijke regionale kenmerken:
- Reliëf
- Gesteente
- Bodem
- Water
- Menselijke activiteit
Landschapsecologie en ecosysteemdenken
De landschapsecologie bestudeert hoe biotische en abiotische elementen met elkaar
samenhangen in een landschap. Dit leidt tot het idee van een ecosysteem: een samenhangend
geheel van leven en omgeving. Daarbij kunnen drie benaderingen worden onderscheiden:
- Geocentrisch: abiotische elementen centraal (bodem, water, lucht)
- Biocentrisch: levende organismen centraal
- Antropocentrisch: de mens centraal
Landschapsverandering en dynamiek
Landschappen zijn dynamisch en veranderen voortdurend:
- Externe dynamiek: invloeden van buitenaf (klimaatverandering, menselijk ingrijpen)
- Interne dynamiek: veranderingen vanuit het systeem zelf (bodemerosie, successie)
De ontwikkeling van een landschap kan zowel progressief zijn (bijv. natuurlijke bossen die zich
ontwikkelen uit heide) als regressief (bijv. ontbossing of verwoestijning).
Een landschap is geen statisch plaatje, maar een levend systeem waarin natuurkrachten,
ecologische processen en menselijke activiteiten constant op elkaar inwerken. Door te kijken naar
structuur, dynamiek, schaal, ontwikkeling en samenhang, krijgen we beter inzicht in hoe
landschappen functioneren en veranderen – essentieel voor duurzaam ruimtelijk beleid en
natuurbeheer.
flfl
, Hoofdstuk 2 – Klimaat en Atmosfeer
Wat is de atmosfeer?
De atmosfeer is de gaslaag die zich rondom de aarde bevindt en die essentieel is voor het leven
op aarde. Zonder deze laag zouden we geen lucht om te ademen hebben, zou het oppervlak van
de aarde bevriezen in de nacht, en zou er geen bescherming zijn tegen schadelijke zonnestraling.
Samenstelling van de atmosfeer:
- Stikstof (N₂) – ongeveer 78% van de lucht: draagt niet direct bij aan het weer, maar is
belangrijk voor planten via de stikstofkringloop.
- Zuurstof (O₂) – ongeveer 21%: noodzakelijk voor ademhaling van mens en dier.
- Overige gassen (1%) – zoals koolstofdioxide (CO₂), methaan (CH₄), ozon (O₃) en waterdamp
(H₂O): hoewel ze in kleine hoeveelheden voorkomen, zijn ze van groot belang voor het klimaat
en weerprocessen.
- Ook stofdeeltjes zoals zand, zout, roet of pollen zweven in de atmosfeer. Deze deeltjes kunnen
dienen als condensatiekernen voor waterdruppels en dus wolkenvorming.
Lagen van de atmosfeer
De atmosfeer is opgebouwd uit verschillende lagen, elk met eigen eigenschappen en functies.
Van beneden naar boven:
1. Troposfeer (0–12 km)
- Hier speelt het dagelijkse weer zich af (neerslag, wind, temperatuurverschillen).
- Temperatuur daalt met de hoogte.
- Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt.
2. Stratosfeer (12–50 km)
- Hier bevindt zich de ozonlaag, die ons beschermt tegen schadelijke UV-straling.
- De temperatuur stijgt hier juist met de hoogte, omdat ozon zonlicht absorbeert.
3. Mesosfeer (50–85 km)
- Hier daalt de temperatuur weer sterk.
- De koudste temperaturen van de atmosfeer komen hier voor.
4. Thermosfeer (85–650 km)
- Hier stijgt de temperatuur opnieuw, doordat de zon hoge-energie straling afgeeft die gassen
opwarmt.
5. Exosfeer
- De buitenste laag, waar de dampkring langzaam overgaat in de ruimte.
De ozonlaag en het ozongat
De ozonlaag, gelegen in de stratosfeer (ongeveer 25–35 km hoogte), absorbeert een groot deel
van de ultraviolette (UV) straling van de zon. UV-straling is schadelijk voor mensen, dieren en
planten. Zonder deze laag zouden we ernstige huidziekten oplopen en zou het ecosysteem
verstoord raken.
Problemen:
- CFK’s (chloor uorkoolsto en) uit oude koelkasten en spuitbussen, en stikstofoxiden (NOₓ)
uit verkeer en industrie, breken ozon af.
- Hierdoor ontstaat het ozongat, vooral zichtbaar boven Antarctica.
Dankzij internationale verdragen zoals het Montreal Protocol (1987) is het gebruik van CFK’s
sterk verminderd en herstelt de ozonlaag langzaam.
Zonnestraling en het natuurlijke broeikase ect
De zon is de belangrijkste energiebron van de aarde. Zonnestraling bereikt de aarde en beïnvloedt
temperatuur, verdamping, wind, neerslag en fotosynthese.
Verdeling van zonnestraling:
- 29% van de zonnestraling wordt direct teruggekaatst door wolken, luchtdeeltjes en het
aardoppervlak (zoals ijs).
- 25% wordt geabsorbeerd door de atmosfeer.
- 46% bereikt het aardoppervlak en verwarmt de aarde.
fl ff ff